Jop de Vrieze fileert de eiwithype (met 143 inzichten en 8 ontkrachte mythes)
In dit artikel:
De nieuwste voedingsrage draait om eiwitten: supermarktschappen puilen uit van eiwitshakes, -repen en verrijkte producten. Medisch bioloog Jop de Vrieze ontkracht in zijn boek Proteïne veel van het enthousiasme en legt uit waarom die producten vaak overbodig en soms schadelijk zijn.
De kernfeiten: westerse volwassenen krijgen gemiddeld zo’n 1,1 gram eiwit per kilo lichaamsgewicht binnen — meer dan de WHO-aanbeveling van 0,83 g/kg. Sporters eten doorgaans al makkelijk 1,5 g/kg. Bovendien wordt maar een klein deel van het geconsumeerde eiwit daadwerkelijk in spierweefsel benut; De Vrieze rekent voor dat van 20 gram eiwit uit een portie kwark uiteindelijk slechts circa 2,2 gram in de spieren terechtkomt. Voor groepen met slecht werkende nieren of bodybuilders kan een te hoge eiwitinname wel schadelijk zijn: diëten met meer dan 35% eiwit kunnen ernstige klachten geven.
Waarom is er dan zo’n hype? Volgens De Vrieze speelt marketing een grote rol: na de schandalen rond vet en later koolhydraten, bleef eiwit als voedingsstof over die zich goed leent voor claims. Fabrikanten benadrukken het verzadigende effect van eiwitten — de ‘proteïnenparadox’ — en suggereren dat eiwitrijke producten helpen minder te eten. Dat effect blijkt echter vooral zichtbaar bij mensen met obesitas, en verzadiging wordt doorgaans veroorzaakt door een complex samenspel van hormonen, textuur, vezels en andere factoren, niet alleen eiwit. Een studie toont dat een champignonmaaltijd dezelfde verzadiging kan geven als rundergehakt, met minder energie maar meer vezels.
De Vrieze waarschuwt ook voor de voedingsideologie achter de hype: nutritionisme reduceert eten tot nuttige stoffen en maakt ultrabewerkte, eiwitverrijkte producten aantrekkelijker. Daardoor raken veel consumenten in de verleiding geld uit te geven aan shakes en repen die vaak qua smaak en voedingswaarde weinig toevoegen vergeleken met gewone voedingsmiddelen (noten, peulvruchten, zuivel, eieren, vlees, volkorenproducten).
Politieke en maatschappelijke dimensies komen eveneens aan bod. Er is een tegenreactie die plantaardige diëten als ‘woke’ bestempelt en extreme pro-dierlijke stromingen (carnivore trends) opvoert als identiteitsuiting. Tegelijk blijkt uit cijfers dat supermarktketens, zoals Albert Heijn in 2024, ondanks beloften meer dierlijke dan plantaardige eiwitten verkochten — deels door toegenomen zuivelconsumptie.
Praktische adviezen in het boek zijn nuchter: varieer je voeding en zorg dat elke maaltijd een eiwitbron bevat; vermijd veel rood en bewerkt vlees als je kankerrisico wilt verlagen; voor de meeste mensen zijn supplementen en speciaalverpakte eiwitproducten niet nodig. Plantbased eten kan prima volstaan — sojaproducten leveren vergelijkbare eiwitten als zuivel en verteren vaak goed — maar voor kwetsbare groepen zoals veel ouderen kan een beetje dierlijk eiwit nuttig zijn, zeker in combinatie met krachttraining om spierverlies tegen te gaan.
De Vrieze benadrukt dat voeding meer is dan de som van macro’s: plezier, smaak en beleving behoren ook bij eten. Als voorbeeld laat hij zien dat plantaardige alternatieven creatieve oplossingen bieden — zoals het kloppen van kikkererwtvocht tot schuim (aquafaba) als vervanger voor eiwit in meringues — waarmee het mysterie en genot van koken behouden blijft zonder te vervallen in supplementenverheerlijking.