In Valentino kijken we vanuit de periferie naar een kern die zich slechts bevroeden laat
In dit artikel:
Natalia Ginzburg richt in Valentino en De moeder haar blik op wat niet wordt uitgesproken en wat steeds op de achtergrond blijft. Recent vertaalde Jan van der Haar meerdere van haar werken naar het Nederlands, waaronder De kleine deugden, Nooit moet je me vragen en het wereldberoemde Familielexicon (1963). In dat laatste boek maakte Ginzburg naam met quasi-terughoudende herinneringen aan het gezin Levi uit Turijn; zij presenteert zichzelf daarin consequent als een afwezige waarnemer, zelfs bij de dood van haar eerste man, Leone Ginzburg, die in 1944 in Rome om het leven kwam na gevangenschap en marteling.
De novelle Valentino, nu voor het eerst in het Nederlands verenigd met De moeder, illustreert die stilistische keuze: een ogenschijnlijk directe, sobere verteltoon die de lezer lange tijd doet vermoeden dat het autobiografisch is. Gaandeweg wordt duidelijk dat het fictie betreft, maar Ginzburg blijft spelen met de grens tussen waarneming en herinnering. Zij bouwt het verhaal op rondom Valentino, een jonge geneeskundestudent aan wie men een glansrijke toekomst toeschrijft. Zijn relatie met Maddalena — een rijke, weinig aantrekkelijke vrouw — roept schaamte en geroddel op in de omgeving, terwijl de werkelijkheid pas bij de ontknoping voorzichtig aan het licht komt. Het perspectief is niet Valentino’s eigen stem maar dat van zijn jongere zusje, Caterina, en later van huisvriend Kit; door die perifere standpunten krijgt de lezer een meervoudige maar gefragmenteerde indruk van de man in het middelpunt.
De moeder speelt met dezelfde dynamiek van afwezigheid: de titelheld staat centraal door haar afwezigheid, ze leeft naast haar kinderen en wordt in de praktijk door opa, oma, tantes en het personeel opgevoed. De anonieme vertelstem voorspelt haar uiteindelijke verdwijnen uit het gezinsleven en zelfs uit het geheugen van de kinderen. Dit thema sluit aan bij Ginzburgs persoonlijke geschiedenis; kort na het verlies van haar man stond ze zelf aan de rand van het leven, wat vermoedelijk de bron van De moeder is.
Ginzburgs literatuur werkt niet door grootse onthullingen maar door suggestie. Wat niet gezegd wordt, krijgt juist betekenis doordat het rondgeduid wordt door kleinere, concrete observaties: een jas, een bril, een alledaags tafereel. Die terughoudendheid geeft haar verhalen een Tsjechov-achtige mix van stille melancholie en scherp inzicht. Voor lezers die van subtiele, psychologisch genuanceerde proza houden, bieden deze vertalingen een verhelderende kennismaking met een van de grote stemmen uit de twintigste-eeuwse Italiaanse literatuur.