In 'The Mastermind' van Kelly Reichardt draait het niet om een kunstroof, maar om het kleine leven van de dader zelf

woensdag, 15 oktober 2025 (10:15) - De Groene Amsterdammer

In dit artikel:

Kelly Reichardts The Mastermind vertelt in ingetogen stijl het verhaal van James Blaine Mooney, een middelmatige kunstdief in een klein Amerikaans stadje rond het begin van de jaren zeventig. Josh O’Connor speelt Mooney: een man die in het dagelijks leven een gezin heeft maar vooral gedreven wordt door gevoel van miskenning en de behoefte aan betekenis. In plaats van een klassieke kraakthriller richt Reichardt haar film op de dader zelf; de overval fungeert vooral als motor voor een karakterstudie.

Het plot volgt de voorbereiding en nasleep van een museumroof — een handvol schilderijen wordt uit het Framingham Museum of Modern Art gehaald en tijdelijk verborgen in een afgelegen schuur — maar de film interesseert zich minder voor het geslaagde of mislukte van de diefstal dan voor wat de daad over Mooney zegt. Zijn verhouding tot zijn vrouw Terri, hun twee jonge zonen, en vooral tot zijn vader, een gerespecteerd rechter, maakt duidelijk waar zijn drijfveren vandaan komen: een verlangen naar erkenning, het verlangen om zichzelf als belangrijk te zien, en de ontkenning van zijn eigen beperkingen. Zijn vader, die gezag en maatschappelijke status belichaamt, functioneert als spiegel en contrast; Mooneys pogingen om zich van dat gezag los te maken vervloeien met een heimelijke navolging ervan.

De vrouwelijke bijrollen zijn klein maar onmisbaar: ze fungeren als reflecties waarin Mooneys tekortkomingen zichtbaar worden — van Terri’s teleurstelling tot Maude en Fred, oud-studievrienden die hem doorzien. De film schetst Mooney als iemand die vaak perplex rondkijkt, wacht op beloning of rechtvaardiging, maar weinig zelfinzicht toont. Zijn plan voelt minder als een lucide poging tot verrijking dan als een ingreep om zijn leven een narratief te geven waarin hij de hoofdrol speelt.

Reichardts regie is opnieuw bescheiden maar krachtig: subtiele humor, verwijzingen naar films uit de jaren zestig en zeventig, en een uitzonderlijk geloofwaardige aankleding maken de periode voelbaar. Geluid en sfeer — van rotorbladen tot campusprotesten en de nasleep van de Vietnamoorlog — leggen een politieke en maatschappelijke achtergrond die de afloop mede bepaalt. Het slot is ironisch en bijna poëtisch in zijn rechtvaardigheid.

Een opvallende extra: Reichardt lijkt zich te hebben laten inspireren door een echte roof uit 1972 in de buurt van Worcester (waarbij werken van Rembrandt, Picasso en Gauguin werden gestolen en tijdelijk in een hooizolder werden verborgen), wat de film een extra laag verweving met de werkelijkheid geeft. De regisseur laat bewust vragen onbeantwoord — onder meer of Mooney echt op geld uit was of op zingeving — waardoor de film blijft nazinderen als portret van een man die zijn eigen motieven niet helemaal begrijpt.