In plaats van algoritmes menselijk te laten klinken, laat Zeno van den Broek de machine zoeken naar zijn eigen geluid

dinsdag, 2 september 2025 (15:29) - De Groene Amsterdammer

In dit artikel:

Componist Zeno van den Broek gebruikt AI en fysieke percussiemachines niet als hulpmiddelen maar als volwaardige medespelers. Zijn nieuwste werk Ways of [ ] — te horen in januari in het Muziekgebouw — bouwt voort op jarenlang onderzoek, waaronder het eerdere MA(N/CHINE) (ontstaan in 2020 en recent uitgevoerd in december 2024 in de Nieuwe Kerk in Den Haag). In die uitvoeringen stonden drie onopvallende, stenen structuren met drumelementen op het podium; een laptop stuurde ze aan, waarna menselijke slagwerkers van HIIIT erbij kwamen en samen met de machines een live-interpretatie realiseerden. Van den Broek fungeert zowel als componist van de partituur als programmeur van het ‘brein’ — de software die de mechanische performers beweegt.

Van den Broek zoekt een andere verhouding tot technologie dan de gangbare polarisatie tussen technofobie en tech-hype. In plaats van AI te zien als efficiënte productietool of als middel om menselijke creativiteit te imiteren, onderzoekt hij wat er gebeurt als machines autonomie krijgen binnen een artistiek systeem. Dat betekent niet dat de computer menselijk wordt gemaakt; juist het machinale eigen karakter wordt onderzocht en ingezet. De machines worden uitgenodigd te improviseren binnen kaders, zodat de uitvoering pas in het live-moment zijn definitieve vorm krijgt. Hierdoor ontstaat frictie, verrassing en ruimte voor het onverwachte — kwaliteiten die klassieke AI-toepassingen vaak missen.

De tekst plaatst dit artistieke experiment in een breder debat. Grote techbedrijven leveren dominante, gesloten AI-systemen die op massa en efficiëntie zijn gericht; die systemen produceren vaak gladde, voorspelbare esthetiek en trainen gebruikers om zelf als promptmachines te functioneren. Van den Broek verzet zich tegen die utilitaire blik en pleit voor een relationele autonomie: mens en machine ontwikkelen een wederkerige band, waarin beide partijen ‘reageren’ op elkaars geluiden en impulsen. Daarmee wil hij terug naar kunst als gebied van resonantie — een ontmoeting met het ongrijpbare waar Rosa over schrijft — in plaats van uitwisselbare producties.

Praktisch benadrukt Van den Broek dat complexiteit en creativiteit niet per se de nieuwste, meest geavanceerde blackbox-AI vereisen. Soms leveren eenvoudigere algoritmes of statistische methodes (zoals markovketens) interessantere, minder voorspelbare resultaten op, juist omdat de maker die technieken wél zelf kan sturen en manipuleren. Dat geeft ruimte voor toeval en imperfectie — elementen die resonantie mogelijk maken. Ook wijst hij op de beperkingen van veel moderne AI: sterk op korte termijn toepasbaar, maar zwakker in het scheppen van langere muzikaal-logische bogen zoals melodische ontwikkeling.

Centraal staat de vraag naar controle: wie bestuurt wie? In Van den Broeks composities blijkt controle geen eenduidig antwoord te hebben. Compositie, uitvoering en technologie vormen een complex systeem waarin partituur, performer en machine elkaar beïnvloeden. Soms lijkt het stuk zelf het laatste woord te hebben, doordat zijn regels en interacties pas tijdens de live-uitvoering samenkomen. Het publiek speelt eveneens een rol: kunst en technologie krijgen vaak andere betekenissen in praktijk en ontvangst.

De inzet van Van den Broek is geen nostalgische afwijzing van digitale middelen, maar een pleidooi voor zorgvuldig en kritisch gebruik ervan. Door machines op het podium te zetten en ze niet te reduceren tot keurig voorspelbare tools, toont hij hoe technologie het onvoorspelbare kan toelaten en zelfs katalysator kan zijn van emotie en verwondering. Zijn werk is daarmee een praktische tegenvraag aan de heersende AI-esthetiek: niet alleen “wat kan de machine voor ons doen?”, maar “wat kan ze met ons zijn?” En: hoe kunnen kunstenaars technologie inzetten zodat ze ons blijft raken in plaats van alleen te dienen als snelle fabriek voor imitatie en kitsch.