In het nieuwe Suriname Museum komen alle aspecten van het land aan bod
In dit artikel:
Na vier jaar voorbereiding opent volgende week in Amsterdam aan de Zeeburgerdijk het Suriname Museum, met de premièretentoonstelling Meet Su Meet Us. Het nieuwe museum is ondergebracht in het 19e‑eeuwse Hugo Olijfveldhuis (eigendom van de Vereniging Ons Suriname) en biedt circa 1.300 m² verdeeld over twee verdiepingen en zolder. De opstelling bestrijkt de lange, complexe geschiedenis van Suriname: van inheemse bevolkingsgroepen en de trans‑Atlantische slavernij tot marrons, contractarbeid na de afschaffing van de slavernij en de migratie naar Nederland na de onafhankelijkheid.
Bezoekers stappen onder meer in een nagebouwde scheepsruimte die de benauwde omstandigheden van de slavenhandel tastbaar maakt; andere opvallende objecten zijn een zes meter lange opgezette anaconda en wassen beelden van verzetsleiders als Boni, Janey Tetary en Anton de Kom. De presentatie zoekt een balans tussen het tonen van enorme wreedheden — forten, plantages, een galg als symbool van repressie — en het vieren van verzet en culturele veerkracht. Daarnaast passeren minder bekende hoofdstukken de revue: de rol van Joodse kolonisten uit Brazilië, de komst van contractarbeiders uit India en Java, de boeroes, Chinese en Libanese gemeenschappen, en de expo herinnert ook aan Surinamers die in 1883 in een ‘human zoo’ op het Museumplein werden tentoongesteld.
De directie onder Jan Gerards (36) en projectleider Ingrid Lochem (77) wil vooral informeren zowel Nederlanders als in Nederland wonende Surinamers die weinig van hun eigen land weten. Volgens Gerards en zijn team bestaat er onder jonge Surinamers een groeiend zelfbewustzijn; de succesvolle Grote Surinametentoonstelling in De Nieuwe Kerk (2019) — met 183.000 bezoekers in vijf maanden — gaf eerder het signaal dat een permanent museum haalbaar was. Het museum verwacht minimaal 50.000 bezoekers per jaar. Culturele bruiklenen komen onder meer van het Amsterdam Museum, Naturalis, het Wereldmuseum en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; de Black Archives‑bibliotheek keert terug vanuit Zuidoost. In het café worden Surinaamse gerechten geserveerd.
Financieel staat de openingstentoonstelling op een begroting van 1,4 miljoen euro, waarvan het ministerie van OCW 1 miljoen subsidieerde; personeel en bestuur vulden het resterende gat deels uit eigen middelen aan. Ontwerper René Wissink — met een lange staat van dienst in museale projecten — heeft de scenografie bedacht, met aandacht voor zowel esthetiek als confronterende beleving.
Politieke en pijnlijke periodes krijgen expliciete aandacht. Op de zolder is er ruimte gewijd aan de periode rond de staatsgreep en het bewind van Desi Bouterse, inclusief herinnering aan de Decembermoorden van 1982 en de slachtoffers van de binnenlandse oorlog. Bestuursvoorzitter Vincent Soekra benadrukt dat het museum feiten en context presenteert zonder bezoekers voor te schrijven wat ze moeten vinden; tegelijk wil het instituut voorkomen dat Suriname in Nederland alleen wordt gereduceerd tot Bouterse of slavernij.
Pragmatische keuzes spelen een rol in wat wél en niet groot wordt uitgelicht: het team wil pijnlijke verhalen tonen, maar ook de culturele diversiteit en het leven na de onafhankelijkheid belichten — van armoedige beginjaren in Nederlandse pensions en kraakflats tot Surinamers die uitblinken in kunst, sport en ondernemerschap. Medewerker Charlee Nilsson merkt op dat het toegankelijk en bruikbaar moet blijven voor een breed publiek, niet een stoffig archief voor weinigen.
Het Suriname Museum opent ruim twee maanden voor de viering van vijftig jaar Surinaamse onafhankelijkheid en wil fungeren als ontmoetingsplek en kenniscentrum: een plek waar verhalen van verschillende gemeenschappen samenkomen en waar vooral jonge generaties terechtkunnen om herkomst, geschiedenis en identiteit beter te leren kennen.