In 'Dick Schoof' wordt nauwelijks geoordeeld - maar dat maakt het boek niet minder vernietigend
In dit artikel:
Journalistiek portret van de voormalig topambtenaar en sinds 2024 premier Dick Schoof, geschreven door Lamyae Aharouay en Petra de Koning, tekent een ambivalente figuur: ambitieus en handig in het oplossen van problemen, maar persoonlijk zwak geprofileerd en opvallend passief in politieke rollen. De auteurs volgden Schoof een jaar en laten via minutieuze observaties zien hoe iemand die ooit geroemd werd door meerderen zich ontwikkelde tot een leider die zelf nooit echt leek te geloven dat hij premier was.
Het boek wisselt anekdotes af met stilistische afstand: de schrijvers geven weinig expliciete oordelen maar laten scènes voor zich spreken. Concrete voorbeelden illustreren hun punt. Als hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst zocht Schoof persoonlijk contact met een Koerdische hongerstaker in een Overijssels dorp en spoorde de man aan te stoppen met vasten, maar die werd later toch uitgezet. Tijdens kabinetscrises zagen getuigen hem passief op een bankje in de ministeriële gangen zitten wachten tot politici beslissingen namen; thuis in het Catshuis werd hij letterlijk naar de gang verbannen en consumeerde hij chips terwijl medewerkers intuïtief wisten wanneer hij daar behoefte aan had.
Karakteriserend voor Schoof is het ontbreken van een duidelijk moreel kompas: hij profileert zich als dienstbaar, neutraal en ijverig, zonder uitgesproken standpunten. Dat maakt hem voor sommigen effectief — hij lost problemen op zonder dogmatiek — maar voor anderen kwetsbaar en onbetrouwbaar. Zijn ongemakkelijke lach en lichaamstaal komen herhaald terug in het portret en figuren als jeugdvrienden en familie verklaren hun zorg over zijn keuzes, bijvoorbeeld de beslissing om een kabinet met de PVV te leiden.
Het boek behandelt ook conflictmomenten: na de Maccabi-rellen moest Schoof zich verantwoorden tegenover moslimjongeren in het Catshuis en bood hij — schoorvoetend — zijn excuses aan als zijn uitspraken hen gekwetst hadden. Zulke scènes tonen niet alleen zijn onhandigheid in gevoelige discussies, maar ook dat hij tegenstrijdige driften en twijfels heeft, waardoor het beeld menselijker wordt dan de karikatuur van de ambtenaar zonder eigenschappen.
De auteurs rekken hun observatievermogen ver; dat levert rijke, soms ongemakkelijke details op over zowel publieke als privégebeurtenissen. De recensent vindt sommige persoonlijke onthullingen vergeefs expliciet en roept de vraag op hoeveel van iemands privéleven anno 2025 tot het publieke domein mag horen. Al met al biedt het boek een genuanceerd, soms genadeloos portret van een man die wel ambities had, maar zelden aanwezig leek als politieke roerganger.