In 'April' weet je nooit via wie - of wat - je deze audiovisuele nachtmerrie meemaakt
In dit artikel:
Déa Kulumbegashvili, in Rusland geboren en opgegroeid in Georgië, bevestigt zich met haar tweede film als een onbevreesde beeldmaker die vrouwen, lichamen en vrijheid onderzoekt binnen een verstikkende, door mannen gedomineerde omgeving. Hoofdpersoon is Nina (ia Sukhitashvili), gynaecoloog op het Georgische platteland, die tijdens een medische zitting wordt geconfronteerd met de dood van een pasgeborene en de felle beschuldigingen van de vader, die haar van illegale abortussen verdenkt. Nina zegt vertrouwelijk tegen collega David dat de moeder het kind niet gewenst had, wat de morele en juridische spanningen verder opvoert.
Wat de film onderscheidt is niet zozeer een klassieke plotontwikkeling maar de dwingende, vervreemdende beeldtaal: onrustige natuurmetafoor, metallieke geluiden, stortregen en een beginbeeld van een naakte, mensachtige figuur die traag een afstotende dans uitvoert. Kulumbegashvili speelt constant met kadrering en perspectief, waardoor de kijker nooit precies weet wiens blik het beeld vormt — is het Nina, een innerlijk monster of een buitenaardse waarnemer? Die onvaste positionering maakt de film hypnotiserend en dreigend tegelijk.
De nachtelijke scènes in het dorp — een rit terug naar haar jeugd, het oppikken van een vreemde, seksuele ontmoetingen, een auto-onderhoudsbeurt — culmineren in een donker, modderig “veemarkt”-tafereel waarin mannen en vee het patriarchale decor vormen. Een clandestiene abortus op een keukentafel van een doofstomme jonge vrouw benadrukt het thema: mannen claimen het recht over vrouwelijk lichaam, terwijl Nina in stilte medische handelingen verricht.
De film zet subtiel maar meedogenloos een sfeer neer van stroeve repressie en lichamelijke kwetsbaarheid, ondersteund door een camera die ontregelt en toeschouwers dwingt tussen afkeer en medeleven. Het resultaat is een visueel en emotioneel indringend werk dat moeilijk loslaat.