Ik fiets naar huis, maar blijf malen: komt dat meisje nu veilig thuis, en had ik meer moeten doen?
In dit artikel:
Op een dinsdagavond rond elf uur fietst Wilhelmus Versteegh van het centrum terug naar IJburg via de Nesciobrug en het Dick Hilleniuspad. In het donkere Diemerpark treft hij een ongeveer zeventienjarig meisje wiens achterwiel door een defecte handrem vastzit. Versteegh probeert te helpen, maar krijgt het niet gemaakt. Kort daarna stopt een man op een scooter, zegt luchtig dat hij als Marokkaans-Nederlander het negatieve beeld over zijn gemeenschap wil bijstellen en biedt hulp aan. Onder een lantaarnpaal zetten zij de fiets ondersteboven om het euvel te bekijken; een politiewagen rijdt langzaam voorbij, keert en rijdt nogmaals langs zonder in te grijpen of te vragen wat er aan de hand is.
Het meisje belt haar vader meerdere keren zonder gehoor; ze overweegt te gaan lopen naar haar huis in de Watergraafsmeer, maar Versteegh vindt dat onveilig. Uiteindelijk stemt ze ermee in achterop de scooter mee te gaan: de man zegt dat het tien minuten rijden is. Versteegh rijdt verder naar huis, maar blijft onrustig en twijfelt of hij genoeg heeft gedaan — had hij haar moeten tegenhouden of juist vertrouwen hebben in de behulpzame man? De recente, schokkende zaak rond 'Lisa' kleurt zijn bezorgdheid en laat hem hangen in morele onzekerheid over verantwoordelijkheid, veiligheid en de rol van omstanders en politie.