Iedereen hallucineert, maar bij een psychose is het brein écht aan het werk
In dit artikel:
Hersenonderzoeker Franciska de Beer van het Universitair Medisch Centrum Groningen bestudeert hoe psychoses in het brein ontstaan en pleit voor zorg die beter aansluit bij individuele verschillen — met bijzondere aandacht voor vrouwen.
Hallucinaties komen bij iedereen wel eens voor: het voelen van een trilling in je broekzak, het denken je naam te horen of iets zien dat er niet is. Volgens De Beer zijn dit bijproducten van hoe waarneming werkt: het brein balanceert snelheid en nauwkeurigheid en maakt soms ‘fouten’ die normaal onschuldig of zelfs amusant zijn. Bij een psychose veranderen die waarnemingen van aard: ze zijn frequenter, negatiever, minder goed te controleren en gaan vaak samen met waanbeelden en denkstoornissen — signalen dat professionele hulp nodig is.
Hersenscans laten zien dat hallucinaties niet zomaar uit de lucht komen. Bij mensen die stemmen horen zijn taalbegripgebied Wernicke en het spraakgebied Broca beide actief, wat verklaart waarom stemmen zich van buitenaf lijken voor te doen terwijl het brein ze zelf produceert. Waanbeelden ontstaan volgens De Beer deels door ontregelde dopamine: die neurotransmitter markeert normaal wat belangrijk is, maar bij overmaat kan willekeurige prikkels onterecht betekenis krijgen, waardoor hardnekkige, foutieve overtuigingen ontstaan.
Verschillende factoren verhogen de kans op hallucinaties en psychoses: genetische aanleg, slaaptekort, drugsgebruik (zoals lsd), stress en traumatische ervaringen. Dit impliceert dat zowel biologische als omgevingsfactoren behandeling en preventie moeten sturen.
Op behandelgebied benadrukt De Beer dat antipsychotica niet één pot nat zijn; medicijnen verschillen in werking, bijwerkingen en risico op terugval bij afbouw. Daarom is meer maatwerk nodig om het best passende middel en de juiste dosering per patiënt te kiezen. Ze wijst bovendien op een grote lacune in de zorg voor vrouwen: door dalende oestrogeenspiegels (bijvoorbeeld tijdens de overgang) zijn vrouwen boven ongeveer 45 jaar gevoeliger voor psychoses en ondervinden ze vaker bijwerkingen, terwijl ze vaak dezelfde medicatie in gelijke doseringen krijgen als mannen. Pas wanneer die sekseverschillen serieus worden onderzocht en erkend, kunnen behandelrichtlijnen vrouwvriendelijker worden gemaakt.
Kortom: inzicht in hersenmechanismen, betere differentiatie van medicatie en meer aandacht voor geslachtsgebonden verschillen zijn volgens De Beer cruciaal om psychosezorg te verbeteren.