Huurtarieven sportaccommodaties in beeld: grote verschillen per gemeente
In dit artikel:
Driekwart van sportverenigingen huurt hun accommodatie van de gemeente. Het Mulier Instituut volgt sinds kort met de Huurtarievenmonitor binnensport hoe de uurtarieven voor sporthallen, sportzalen en gymzalen zich ontwikkelen (met gegevens vooral over 2021–2024) en of die tarieven nog betaalbaar zijn voor verenigingen en commerciële aanbieders.
Veel gemeenten baseren hun tariefstelsel op historische regels en actualiseren jaarlijks via indexatie; ongeveer 60% is zo gegroeid. In de praktijk hanteren veel gemeenten minstens twee tariefcategorieën: een lager verenigingstarief en een hoger commercieel tarief. Slechts 20% van de gemeenten rekent geen onderscheid tussen huurders. Commerciële aanbieders betalen doorgaans meer dan het dubbele per uur vergeleken met verenigingen; in 2024 liep het verschil tussen de hoogste en laagste commerciële tarieven op tot €252,60. Tarieven zijn gemiddeld het hoogst in sterk stedelijke gemeenten en wanneer een externe exploitant de accommodatie beheert. Over het geheel genomen dekken huuropbrengsten bij de meeste gemeenten de kosten niet volledig.
Qua ontwikkeling toont de monitor dat de huurtarieven tussen 2021 en 2024 zijn gestegen. In 2022 bleef de directe invloed van de inflatie grotendeels buiten bereik van clubs — waarschijnlijk door vooraf vastgelegde tarieven — maar in 2023 en 2024 gingen prijzen sneller omhoog dan de inflatie, mogelijk om eerdere tekorten weg te werken. Omdat huurinkomsten belangrijk zijn voor de sportbegroting van gemeenten, zijn lokale besturen terughoudend met tariefverlagingen; tegelijkertijd maken verenigingen zich zorgen over hun financiële draagkracht.
De impact van stijgende energiekosten is zichtbaar: in het voorjaar van 2023 betaalde ongeveer de helft van de huurders bij de gemeente energiekosten via het huurtarief; deze verenigingen zagen doorgaans hun tarief omhooggaan. Als gevolg raakten clubs aan hun reserves, verhoogde zo’n 40% de contributie, en werd het lastiger om andere kosten te besparen. Tot dusver zijn contributieverhogingen in 2023/2024 niet sterker gestegen dan de algemene inflatie en is onduidelijk hoe leden reageren op hogere lidmaatschapskosten. Ondernemende sportaanbieders rapporteerden al in 2022 dat ongeveer 20% ernstige zorgen had over de financiële situatie vanwege energieverhogingen; of en hoe zij gestegen huurprijzen doorberekenen blijft onduidelijk en is minder onderzocht.
Het Mulier Instituut is sinds 2024 ook bezig met een aparte monitor naar de financiële weerbaarheid van verenigingen. Voorlopige resultaten schetsen een relatief gunstig beeld: verenigingen die huren lijken minder financiële problemen te hebben dan verenigingen met een eigen accommodatie. Toch is het monitorprogramma nog niet afgerond; vanaf 2025 wordt een completer beeld verwacht.
Belangrijkste conclusie: betaalbaarheid van binnensport staat onder druk door inflatie en hogere energielasten, en huurtarieven zijn ongelijk verdeeld tussen gemeenten, accommodatietypen en huurders. Omdat veel gemeenten niet alle kostenstijgingen volledig doorberekenen, ontstaat tijdelijk verlichting voor verenigingen maar mogelijk langere termijn financiële risico’s voor gemeenten zelf. Om sport toegankelijk en betaalbaar te houden, is samenwerking tussen gemeenten en verenigingen wenselijk — bijvoorbeeld door gerichte ondersteuning, differentiële tarieven, energiebesparende maatregelen of andere maatregelen die zowel clubs als gemeentelijke budgetten ontlasten.