Humor is in het Midden-Oosten al eeuwen hét recept tegen oorlog en onderdrukking
In dit artikel:
In een smalle straat in Leiden wordt tijdens een avondmaal met Arabische muziek en eten het eeuwenoude verband tussen humor en politiek in het Midden‑Oosten zichtbaar: toneel, poëzie en cartoons fungeren er als instrumenten om uit te spreken wat anders onuitspreekbaar is. Centraal staat een bewerkte uitvoering van De clown van de Syrische dichter Muhammad al‑Maghut, gespeeld door Syrische en Nederlandse acteurs onder regie van Joeri Vos. Het stuk koppelt spot aan pijn: een gevallen veldheer, een clown die met maskers en grappen probeert te verzachten wat geweld, dictatuur en verlies onherroepelijk beschadigd hebben.
De tekst trekt lijnen van klassieke tot moderne vormen van Arabische satire. Al‑Maghut, scherp en meedogenloos, gebruikte humor als politiek wapen tegen politie, religieuze autoriteiten en corruptie; zijn werk illustreert hoe spot normen ondergraaft en macht blootlegt. Datzelfde principe komt terug bij oudere dichters als Abu Nawas en Abu al‑Ala al‑Ma’arri, die religieuze hypocrisie en gezagsmisbruik belachelijk maakten. Volksfiguren als Nasreddin Hodja leveren al eeuwenlang grappen waarmee maatschappelijke taboes en machtsmisbruik worden gelicht.
Satire is vooral prominent in Palestijnse expressies: cartoonist Naji al‑Ali maakte met zijn personage Handala een iconisch beeld van verzet en onrecht; zijn onopgeloste moord (1987) maakte zijn werk alleen machtiger. Romanschrijvers als Emile Habibi en Mahmoud Shukair gebruiken ironie en absurdisme om de alledaagse absurditeit van bezetting, verdeeldheid en mediapropaganda voelbaar te maken — hun scherpe observaties verplaatsen het verzet naar kleine, herkenbare momenten die nog effectiever zijn dan openlijke heroïek.
Moderne voorbeelden tonen hoe satire uiteenloopt: van Akram al‑Sourani’s donkere, droge essays over leven onder blokkade, tot de satirische films Marmoulak (Iran, 2004) en Barakah Meets Barakah (Saoedi‑Arabië, 2016), die met humor kritiek leveren op religieuze autoriteit en sociale taboes; zulke producties worden soms succesvol maar ook vaak gecensureerd of verboden. In Egypte gebruikt cartooniste Doaa El‑Adl haar pen als wapen tegen patriarchaat en religieuze conservatisme, met afbeeldingen die eerst lachen oproepen en daarna schrikken geven; ook zij kreeg juridische en maatschappelijke tegenwind.
De voortdurende vraag is of satire in het Midden‑Oosten echt verzet is of eerder tanfīs — stoom aflaten om repressie draaglijk te houden. Regimes tolereren soms spot omdat het sociale druk reduceert, en culturele uitingen kunnen zo deel van de beheersingsstrategie worden. Toch tonen de besproken makers dat satire méér kan zijn dan ontlading: het kan analyseren, verbeelden, mensen troost bieden en samenbrengen. In tijden van censuur, geweld en politieke stilstand blijft humor een middel om te spreken, te overleven en, vaak subtiel maar effectief, macht te bekritiseren.
De avond in Leiden illustreert die dubbelrol: entertainment en verzet door elkaar, met liederen, gedichten en scènes die zowel lachen als ongemak oproepen. Satire blijkt een flexibele traditie die zich steeds heruitvindt — historisch geworteld, cultureel breed en politiek geladen — en die, ondanks risico’s van repressie of instrumentalisering, onmisbaar blijft voor mensen die hun stem anders niet kwijt kunnen.