Hoe de SGP zich verzette tegen Indonesische onafhankelijkheid

vrijdag, 15 augustus 2025 (17:38) - Reformatorisch Dagblad

In dit artikel:

De SGP en andere confessionele en conservatieve politici reageerden fel op de dekoloniale ommekeer in Nederlands‑Indië en interpreteerden het verlies van de kolonie vaak in religieuze termen. Na de Japanse capitulatie grepen Indonesische nationalisten onder leiding van Soekarno op 17 augustus 1945 snel de macht en riepen de onafhankelijkheid uit. De Nederlandse regering weigerde aanvankelijk concessies en zond troepen om het koloniale gezag te herstellen, maar Britse militaire aanwezigheid in de steden en stevige Indonesische tegenstand maakten directe herovering onmogelijk.

Onder druk van de Britten begonnen Nederlandse gezagsdragers, met luitenant‑gouverneur‑generaal Huib van Mook, toch onderhandelingen met Soekarno, wat in november 1946 leidde tot het akkoord van Linggadjati. Dat akkoord erkende republikeins gezag op Java en Sumatra en stelde een federale staat voor onder een Nederlands‑Indonesische unie. In Nederland polariseerde dat bericht: kabinet en sommige partijen zagen het als realistische oplossing, maar ARP, CHU, VVD en vooral de SGP verzetten zich principieel. Zij bestempelden de Indonesische bewegingen als revolutionair, onchristelijk en onbetrouwbaar, met SGP‑voorman ds. Gerrit Zandt als meest uitgesproken criticus. Zandt verwierp Soekarno’s legitimiteit, vergeleek hem retorisch met totalitaire leiders en zag onderhandelen met hem als verraad aan het koloniale gezag.

De pogingen tot mobilisatie van publieke steun voor het behoud van het koninkrijk vonden grote aanhang: onder meer oud‑premier Pieter Sjoerds Gerbrandy hield een felle radiorede en binnen twee weken tekenden circa 300.000 Nederlanders een petitie tegen opgave van Indië. Dat leidde tot de oprichting van het Nationaal Comité Handhaving Rijkseenheid, met prominente anti‑afsplitsingsgezinden die het kabinet onder druk zetten. Voor bevindelijk gereformeerden zoals Zandt kreeg de politieke strijd ook een zwaarder, theologisch kader: het verlies van Indië werd gezien als een goddelijke straf voor de vermeende verdwijning van het christelijke beginsel in de Nederlandse samenleving.

Tegelijk escaleerde het geweld in Nederlands‑Indië. Nederlandse eenheden voerden vanaf 1946 harde operaties, culminerend in twee grootschalige aanvallen in juli 1947 en december 1948, bekend als de politionele acties. Hoewel die operaties tijdelijk terreinwinst opleverden, gingen veel Indonesiërs over op guerrillaoorlog. De menselijke tol was enorm: ongeveer 6.000 Nederlandse doden tegenover schattingen van minstens 100.000 Indonesische slachtoffers. Al tijdens de oorlog waren er beschuldigingen van excessief en crimineel geweld door Nederlandse troepen; die aantijgingen zijn de afgelopen decennia door historisch onderzoek verder onderbouwd.

Uiteindelijk maakte principieel verzet het verschil niet: in het voorjaar van 1949 werd een wapenstilstand overeengekomen en op 27 december 1949 tekenden koningin Juliana en de Indonesische premier Mohammad Hatta in Amsterdam de overdracht van soevereiniteit. Veel SGP‑Kamerleden en andere tegenstanders waren bewust afwezig bij die plechtigheid; voor hen betekende het moment een vernederende capitulatie. Ds. Zandt reageerde met een apocalyptisch geluid over nationaal verval en godsgericht oordeel.

De episode illustreert hoe naoorlogs dekolonisatie in Nederland niet louter een geopolitieke aangelegenheid was, maar ook een strijd van ideeën: tussen pragmatisch bestuur en bewaakte rouw om een verloren imperium, tussen nationalisme en religieuze zelfverwijt. De latere historische reconstructie heeft vooral het geweld van de conflicten en de morele vraagtekens rond het Nederlandse optreden scherp in beeld gebracht.