Hoe de Pieter Zandt worstelt met groeiende problematiek onder jongeren
In dit artikel:
Op de Pieter Zandt scholengemeenschap (PZ) in Kampen speelt zich dagelijks een praktijk af die de grotere onderwijshervorming vooraf lijkt te lopen: steeds meer leerlingen hebben naast schoolse problemen ook heftige psychische klachten, trauma’s of gedragsproblemen. In een klein vergaderruim naast de personeelskamer buigt het expertiseteam — mentoren, orthopedagogen, leerplichtambtenaren en ondersteuningscoördinatoren — zich geregeld over ingewikkelde casussen. Namen in het verhaal zijn gefingeerd, maar de dilemma’s zijn echt: waar kan een jongen uit een pleeggezin met hechtingsproblemen terecht? Hoe ga je om met een leerling die agressief is en medeleerlingen onveilig laat voelen? Wanneer is school nog het juiste domein en wanneer is gespecialiseerde hulp of plaatsing noodzakelijk?
Als antwoord op die vraag heeft de PZ onder meer de Quvier opgezet, een speciale klas binnen de school voor jongeren die in een gewone klas niet functioneren. De Quvier werkt met veel structuur, individuele begeleiding en herhaald spiegelen van gedrag, zodat leerlingen inzicht krijgen in hun handelingspatronen en sociale vaardigheden kunnen oefenen. Docent en mentor Dirk Jan Janse typeert het als een aanpak die dichter bij speciaal onderwijs ligt qua intensiteit, maar ingebed blijft in de reformatorische schoolcontext. Daardoor blijven leerlingen zoveel mogelijk binnen de eigen identiteit en hoeft slechts een zeer klein aantal — gemiddeld twee per jaar — naar een andere, gespecialiseerde instelling.
Het artikel volgt diverse leerlingportretten: Jochem, met hechtingsproblemen en onregelmatige schoolaanwezigheid; Féline, moeilijk benaderbaar maar in de Quvier beter te hanteren; Daan, wiens agressie zelfs bij stages problemen geeft; en Annefleur en Niek, die dankzij blijvende, consistente begeleiding weer grotendeels naar de reguliere les gaan. Kleine interventies — een stage, extra gesprekken met ouders, regelmatige check-ins — maken bij sommige jongeren zichtbaar verschil. De school organiseert ook trainingen over mentale gezondheid samen met jeugdhulp en de gemeente, om stigmatisering tegen te gaan en leerlingen te leren praten over somberheid en stress.
Tegelijkertijd benadrukken betrokkenen de grenzen van wat een school kan en mag. Directeur Arie Trouwborst en mentor Janse geven aan dat zij vaak tegen combinaties van problematiek aankijken waarvoor gespecialiseerde hulpverlening nodig is: persoonlijkheidsproblematiek, ernstige trauma’s of situaties waarin hulpverlening niet op gang komt. Leraren zijn opgeleid om les te geven en pedagogisch te handelen, niet om langdurige therapeutische trajecten te leiden. De groeiende intensiteit en complexiteit van zaken vraagt daarom niet alleen van scholen creativiteit en inzet, maar ook om duidelijke samenwerking met gemeenten en jeugdhulpverleners. Die samenwerking verloopt wisselend, omdat PZ leerlingen uit 31 gemeenten in zes provincies heeft; elk lokaal bestuur werkt anders.
De schoolspiegelt deze praktijk aan landelijk beleid: in april 2025 rapporteerde staatssecretaris Mariëlle Paul dat gemiddeld een kwart tot een derde van de scholieren extra ondersteuning nodig heeft. Het kabinet wil naar één inclusief stelsel waarbij leerlingen met en zonder zorgvraag samen in de klas zitten, met een streefdatum rond 2035. PZ-medewerkers vinden dat inclusief onderwijs wenselijk en passend bij hun identiteit, maar waarschuwen dat een inclusieve ambitie alleen houdbaar is als hulpverlening en gemeenten structureel meewerken en snel ondersteuning bieden wanneer dat nodig is.
Kortom: de Pieter Zandt laat zien dat met toewijding, speciale voorzieningen binnen de school en nauwe ouderbetrokkenheid veel jongeren geholpen kunnen worden en soms terugkeren naar regulier onderwijs. Maar de praktijk maakt ook zichtbaar dat scholen niet alles kunnen oplossen en dat het realiseren van echt inclusief onderwijs om betere, sneller aansprekende ketens van zorg en onderwijs vraagt.