Hoe Amerika de basis legde voor de vrije Europese binnenmarkt en de Frans-Duitse toenadering en daarmee voor de Europese Unie
In dit artikel:
In reactie op Donald Trumps 2025-opmerking dat de Europese Unie is opgericht om de Verenigde Staten te benadelen, legt Sybren Singelsma uit hoe de realiteit na 1945 juist het omgekeerde laat zien: de Verenigde Staten waren bepalend bij het ontstaan van het Europese project. Na de Tweede Wereldoorlog namen de Amerikanen verantwoordelijkheid voor de wederopbouw van West-Europa en speelden zij een actieve rol bij de politieke, economische en institutionele vormgeving van wat later de EU zou worden.
In Duitsland, dat door Potsdam en de geallieerde besluiten moest worden heringericht, lag de nadruk op demilitarisering, denazificatie, decentralisatie en democratisering. Amerikaanse bevelhebbers zoals Eisenhower kregen de opdracht om niet alleen militair maar ook ideologisch in te grijpen, met speciale aandacht voor onderwijs en een heroriëntatie op democratische waarden. Als militair gouverneur liet Lucius D. Clay in 1947 een rapport opstellen dat pleitte voor concrete hervormingen: geen herstelbetalingen, een centrale Duitse regering en bank, en een geldhervorming met een nieuwe munt om economische stabiliteit te herstellen.
De slechte winter van 1947, een brandstof- en voedselcrisis en de groeiende argwaan tegenover de Sovjet-Unie (zoals gesignaleerd door diplomaten als George Kennan) maakten duidelijk dat Europa opnieuw Amerikaanse steun nodig had. Die steun kreeg vorm in de Truman-doctrine voor anticommunistische hulp en vooral in het Marshallplan (European Recovery Program), dat grote financiële hulp koppelde aan efficiëntie en integratie. De VS drongen aan op het wegnemen van handelsbelemmeringen en op Europese coördinatie van betalingen, en gaven zo feitelijk een blauwdruk voor latere Europese organisaties.
De organisatie van de Marshall-hulp via de Organisation for European Economic Cooperation (OEEC) introduceerde ideeën die later terugkeerden in de Europese Economische Gemeenschap: multilaterale handel, versoepeling van betalingsbelemmeringen en samenwerking om grenzen voor handel weg te nemen. Toch waren Europese landen terughoudend: nationale ambities, koloniën en machtspolitieke overwegingen vertraagden ingrijpende Europese integratie. Decolonisatie werd onder Amerikaanse druk uiteindelijk een onderdeel van de nieuwe wereldorde, wat Europese landen dwong zich meer als Europese machten te profileren.
Naast formele overheidsinitiatieven ondersteunden Amerikaanse privé- en inlichtingengeledingen organisaties die Europese eenheid bevorderden, zoals het American Committee for a United Europe (ACUE). Dat comité financierde groepen die uiteindelijk leidden tot de oprichting van de Internationale Europese Beweging en het pleidooi voor een Raad van Europa (opgericht in 1949), een intergouvernementeel orgaan dat echter weinig politieke sturing gaf.
Een concreet succes werd geboekt in de industriële sfeer: de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS). Jean Monnet ontwikkelde het plan om de kolen- en staalproductie van Frankrijk en Duitsland onder een gemeenschappelijk beheer te plaatsen, deels uit vrees dat uiteenlopende prijzen en controle in die sectoren opnieuw politieke instabiliteit en militarisme zouden voeden. Ondersteund door figuren als Jack McCloy en geïnspireerd door bovenstatelijke Amerikaanse projecten zoals de Tennessee Valley Authority, kreeg dit supranationale experiment vorm. De EGKS bracht een nieuwe bestuursstructuur met een Hoge Autoriteit, een ministerraad, een assemblee voor democratische controle en een eigen rechtbank — de opzet die in grote lijnen de latere EU-architectuur weerspiegelt.
Singelsma betoogt dat dit geleidelijke, stap-voor-stap model van integratie (de Monnet-methode) uiteindelijk leidde tot politiek-economische eenwording en een herstel van de Frans-Duitse relatie als kern van die samenwerking. De Verenigde Staten waren daarbij geen edelmoedige weldoener; hun inzet was vooral ingegeven door eigen strategisch belang: het tegenhouden van sovjetexpansie en het voorkomen dat een hernieuwde Duitse agressie tot wereldwijde onrust zou leiden.
Kortom: na 1945 fungeerden de Verenigde Staten als katalysator en architect van Europese economische integratie en institutionele vernieuwing. Hun steun en druk versnelden processen van samenwerking en het afbouwen van nationale handelsbarrières, en legden institutionele fundamenten die later uitgroeiden tot de Europese Unie. De intentie was primair het verzekeren van stabiliteit en het tegengaan van communistische invloed, niet het “benadelen” van Europa. Sybren Singelsma is historicus, gespecialiseerd in Europese samenwerking, en recent auteur van een studie over Europa tussen 1945 en 1953.