Het veengebied in het Congolese regenwoud fungeert als CO2-opslag. Dat kán een koolstofbom worden. Wie beschermt het?
In dit artikel:
In september 2022 opende Congolese vicepremier en milieuminister Ève Bazaiba in Yangambi een conferentie over het bos en benadrukte dat Congo beschikt over een oplossing voor de klimaatcrisis: zijn uitgestrekte bossen en ondergrondse watervoorraad. Tegelijk stelde zij scherp dat het land daar zelf te weinig van profiteert; de mensen die het bos beschermen leven vaak in armoede en hebben geen fatsoenlijke zorg of alternatieven voor hun bestaan.
De auteur, tropisch ecoloog en promovendus aan de universiteit van Leeds, beschrijft zijn veldwerk in de Evenaarsprovincie (2018–2020). Wetenschappers ontdekten in 2017 dat het laaggelegen moerasgebied, de historische “Kongo Kuip”, een enorm veengebied is: veenlagen tot circa zes meter, een oppervlak groter dan Nederland, die samen ongeveer dertig miljard ton koolstof vastzetten. Dat maakt het Congolese veenbos het grootste tropische veengebied op aarde en een cruciale koolstofput die al millennia CO2 uit de atmosfeer haalt.
Dezelfde veenbodems zijn echter kwetsbaar. Boorkernen tonen dat ongeveer tweeduizend jaar geleden een zware droogte leidde tot oxidatie van veen en grote CO2‑uitstoot; een tipping point waarbij het systeem van koolstofopname naar -verlies omsloeg. Huidige neerslagwaarden liggen niet ver boven die historische droogte, waardoor verdere opwarming en uitdroging door klimaatverandering het risico op een soortgelijke omslag vergroten. Zo’n omslag zou grote hoeveelheden CO2 vrijmaken en het resterende mondiale koolstofbudget in één klap ondermijnen.
Voor bewoners van de rivierdalen — vissers, jagers-verzamelaars en kleine houtkapters — zijn de ecologische risico’s abstract en de praktische dilemma’s concreet. In dorpen als Moeko is kleinschalige kap (bijvoorbeeld van Daniellia‑bomen) een stabiele inkomstenbron en essentieel voor bouwmateriaal in groeiende riviersteden. Dergelijke lokale oogst verschilt wezenlijk van industriële ontbossing: het zijn de aanleg van brede wegen, zware machines voor hout- en mijnbouw, en nu ook olieactiviteiten die de hydrologie van het veen fundamental beschadigen.
Die olie dreiging werd in 2022 concreet toen de Congolese overheid 27 nieuwe licenties voor exploratie aankondigde, met enkele concessies die overlappen met de koolstofrijke veengebieden. Modellering door de auteur suggereert dat oliewinning in deze gebieden tot het in gevaar brengen van circa 1 miljoen hectare veen kan leiden, wat zou kunnen leiden tot de vrijgave van ongeveer 1,7 miljard ton koolstof — vergelijkbaar met enorme hoeveelheden verbrande fossiele brandstof en schadelijker dan veel andere vormen van fossiele energie. De combinatie van olie-exploratie en bestaande buitenlandse houtkapactiviteiten maakt duidelijk dat de grootste bedreiging niet uit lokale dorpscoupes komt, maar uit beslissingen in bestuurskamers en multinationale ondernemingen, soms met steun of toestemming van regeringen in Kinshasa en daarbuiten.
De dreiging activeerde een internationale scramble: milieuorganisaties en diplomatieke posten wilden data en lobbyden tegen de olielicenties; tegelijk meldden zich investeerders met marktgerichte oplossingen. Een voorbeeld is een investeringsbankier die voorstelde honderden miljoenen dollar te investeren om grote delen van Congo’s natuur onder beheer te brengen, in ruil voor het blokkeren van olieconcessies en de verkoop van CO2‑kredieten. Ook cryptoprojecten en start‑ups boden vormen van financiering aan. Deze ‘groene’ marktbenaderingen beloven geld voor bosbescherming, maar roepen fundamentele vragen op over eigendom, rechtvaardigheid en effectiviteit: wie profiteert straks van het bos — internationale beleggers, oliebedrijven via compensatie, of de gemeenschappen die al generaties van het woud leven?
Er zijn belangrijke kritiekpunten: koolstofmarkten en sommige compensatieprojecten bleken in praktijk vaak beperkt klimaatwinst op te leveren, en gingen soms gepaard met landroof en schending van inheemse rechten. Tegelijk ziet Congo in koolstofhandel een enorme kans: bij een marktwaarde van bijvoorbeeld vijftig dollar per ton CO2 is de beschermingsdienst die haar bossen leveren potentieel miljarden waard per jaar, en biedt dit landen als Congo een nieuwe onderhandelingspositie op klimaattoppen. Bazaiba vroeg consequent meer eerlijke compensatie en weigerde buitenlandse paternalistische bemoeienis die de soevereiniteit van haar land zou inperken.
Het verhaal spitst zich toe op een fundamentele morele en politieke botsing: de wereld verwacht dat tropische landen hun bossen bewaren voor het mondiale klimaat, maar veel van die landen willen tegelijkertijd economisch profiteren van hun natuurlijke hulpbronnen. De lokale vissers in Moeko staan symbool voor die spanning: zij willen hun bossen als bestaanszekerheid behouden, en vrezen dat internationale beschermingsregimes of commerciële verkooppraatjes hen alsnog van hun bronnen beroven. De vraag blijft wie het bos mag gebruiken en wie eraan verdient — de ‘fetisjeur’ die het bos beschermt of de klanten en investeerders die met de oplossing willen verdienen.
Kortom: Congo bezit een ecologisch kaartenhuis van cruciale waarde voor het klimaat, maar dat kapitaal staat bloot aan vernietiging door olie, industriële ontbossing en financieel gemotiveerde marktmechanismen. De uitdaging is om zowel de mondiale klimaatwaarden te beschermen als eerlijke, lokale ontwikkeling en rechten veilig te stellen — een even urgente als politiek gevoelige opgave.