Het Songfestival boycotten uit protest tegen Israël, heeft dat zin?
In dit artikel:
Omroep AvroTros heeft vorige week bekendgemaakt dat Nederland volgend jaar niet naar het Eurovisiesongfestival gaat uit protest tegen de deelname van Israël. Eerder trok de Erasmus Universiteit een uitnodiging voor de Frans-Israëlische socioloog Eva Illouz in omdat het organisatieteam zich ‘niet comfortabel’ voelde bij haar komst. Deze stappen vormen de nieuwste voorbeelden van culturele en academische boycots gerelateerd aan Israël.
Tegelijkertijd krijgen Russische sporters weer ruimte: bij judowedstrijden mogen zij onder eigen vlag uitkomen en ook op de Paralympische Spelen lijkt dat mogelijk. Nederlandse sportbonden zien dat echter niet als aanleiding voor boycots. Ook binnen religieuze netwerken bestaan verschillen: via de Wereldraad van Kerken onderhouden Nederlandse kerken nog contacten met de Russisch-orthodoxe kerk, ondanks nauwe banden tussen die kerkelijke leiding en het Kremlin.
De uiteenlopende keuzes roepen de centrale vraag op: wanneer is een boycot passend? Twee betrokken stemmen lichten afwegingen toe. Matthias Smalbrugge (hoogleraar Europese cultuur en christendom, VU) stelt dat een boycot een legitiem, vreedzaam middel kan zijn wanneer het internationaal recht wordt geschonden, ook als het effect onzeker is. Tegelijk waarschuwt hij dat boycots conflicten kunnen verdiepen en dat je moet overwegen welke vervolgstappen ze mogelijk of onmogelijk maken. Smalbrugge ziet wel een verschil tussen bijvoorbeeld het Eurovisiesongfestival — waar artiesten expliciet hun land vertegenwoordigen — en academische bijeenkomsten, waar tegengeluiden binnen het veld juist aanwezig zijn en ontmoeting belangrijk blijft. Hij bekritiseert ook het warmhouden van contacten met de Russisch-orthodoxe kerk en verwijst naar de internationale boycot van Zuid-Afrika als een voorbeeld van een effectieve religieuze uithoudingssactie.
Rabbijn Marianne van Praag (Liberaal Joodse Gemeente Den Haag) pleit voor terughoudendheid: banden moeten ook ruimte laten voor normalisatie na een conflict. Ze vindt het problematisch dat culturele evenementen en academische podia te snel politiek geladen worden en waarschuwt tegen een reflex van ‘cancelcultuur’. Volgens haar moeten boycots gericht zijn op vrede en herstel, niet op zuiver moreel profileren. Zij wijst erop dat juist in Israël culturele en academische instellingen vaak kritische stemmen herbergen, en noemt de intrekking van Illouz’ uitnodiging een voorbeeld van een misplaatst besluit dat gebaseerd was op ongemak over haar nationaliteit.
Praktische criteria die in het debat naar voren komen zijn onder meer: is er ruimte voor dialoog en verzoening na het conflict; vertegenwoordigt een platform expliciet een staat; en draagt het bewaren van contacten op termijn meer bij aan oplossing of aan verharding? De conclusie is dat boycots geen eenduidig instrument zijn: hun rechtvaardiging en effectiviteit hangen sterk af van context, doelstelling en de sector waarin ze worden toegepast.