Het Parijs van Dirk Leyman en Pieter Waterdrinker. Zijn we in Parijs wél uniek?
In dit artikel:
Parijs fungeert in het artikel als het archetypische decor voor romans, films en literair toerisme: een stad die door haar boulevards, cafés en uitzichtjes levens, tragedies en fantasieën omhoog tilt. De schrijver wandelt op 13 augustus door Montmartre en constateert hoe het plaatje van de flaneur en de authentieke Parijzenaar langzaam verdrinkt in massatoerisme: schilders op Place du Tertre worden weggeconcurreerd door terrasoverkappingen, de Eiffeltoren voelt soms als een replica van zichzelf en jaarlijks komen er naar schatting vijftig miljoen bezoekers die allemaal iets opgetilds hopen te ervaren.
Centraal staan twee manieren om Parijs te lezen: als verzameling literaire echo’s en als fysieke, commercieel geëxploiteerde plek. Dirk Leymans Passage Parijs — een zorgvuldig vormgegeven, ruim zevenhonderd pagina’s tellend boek — wordt gepresenteerd als een ideale gids voor wie literair door de stad wil dwalen. Leyman koppelt hoofdstukken over auteurs (Baudelaire, Proust, Colette, Sagan, Houellebecq e.a.) aan thematische routes (Eiffeltoren, Gare du Nord) en verborgen adressen ver onder Tripadvisor-niveau. Zo ontstaat een wandeling die geschiedenis, anekdotes en citaten mengt.
De tekst belicht ook de spanningen rond reputaties: Louis-Ferdinand Céline woonde in Montmartre en schreef er zowel romans als antisemitische pamfletten, maar het gemeentebestuur plaatst geen herdenkingsborden uit vrees dat zijn huizen bedevaartplekken voor extreemrechts worden. Het illustreert hoe literaire locaties politiek en commercieel geladen raken.
Fictiefiguren dienen als contrapunt. In Pieter Waterdrinkers roman Céline is Tolja, een half-Russisch, half-Nederlands personage dat uit Oekraïne is ontsnapt, een bijzondere variant van de flaneur: geen onverschillige observeerder maar een door oorlog getraumatiseerde toeschouwer die de stad scherp beoordeelt en haar lichte levensstijl verafschuwt. Zijn tempo — soms spottend aangeduid als “Nietzsche-tempo” — en zijn afkeer van toeristische frivoliteit geven een andere, tragere kijk op plekken als Les Deux Magots of Église Saint-Séverin, waar herinnering en melancholie samenkomen. Ook Sacha Bronwassers jonge au pair uit Luister illustreert de tegenstelling tussen bezoeker en bewoner: de toerist zoekt naar een rol, de bewoner is ingebed in routines.
Uiteindelijk concludeert de auteur dat ieder Parijs-bezoeker zijn eigen alibi en unieke hoekje claimt: een koffiekom, een literaire route, een kat in een rugzak. Dat verlangen naar authenticiteit is misschien universeel en in Parijs — door het felle licht dat alles extra intens maakt — alleen maar zichtbaarder. Waar het cliché en het persoonlijke elkaar raken, ontstaan zowel vervreemding als troost; de stad blijft spiegel, podium en verzamelplaats van individuele fantomen.