Het NAP, eeuwenlang de denkbeeldige vloer onder Amsterdam, blijkt zélf verzakt
In dit artikel:
Journalist Lex Boon duikt in de geschiedenis en de actuele betekenis van het NAP — en ontdekt dat het begrip minder eenduidig is dan veel Nederlanders denken. Waar velen geloven dat NAP “Nieuw Amsterdams Peil” betekent, staat de N al sinds de negentiende eeuw voor “Normaal”: een term die ooit bedoeld was als tijdelijke aanduiding na een grote correctieronde, maar die zich almaar handhaaft. Boon bezoekt plekken als de Dam, de Nieuwe Kerk, IJmuiden en het NAP-monument bij de Stopera om te laten zien hoe dat historische nulpunt leeft — en kraakt.
Wat is NAP en hoe ontstond het? In de zeventiende eeuw liet burgemeester Johannes Hudde het peil van het IJ een jaar lang meten; op basis daarvan werden Huddestenen in sluizen gemetseld als nulpunt. In 1818 maakte koning Willem I het Amsterdams Peil tot nationaal referentiepunt en vanaf het eind van de 19de eeuw werden duizenden peilmerken in het land aangebracht. Tijdens nauwkeurigheidsmetingen bleken die merken echter niet overal stabiel: bodemdaling en zetting zorgden voor afwijkingen, waarna in 1891 de term Normaal Amsterdams Peil officieel werd.
De recente verandering waar Boon op reflecteert speelde zich deels dit jaar (per 1 juli): voor het deel van de kust buiten de sluizen bij IJmuiden is NAP niet letterlijk “verdwenen”, maar is de referentie op zee vervangen door LAT — de internationale standaard Lowest Astronomical Tide. Nautisch adviseur Jan Jacob Visser (Port of Amsterdam) legt uit waarom: LAT geeft het laagste astronomische tij aan op een plek, een concreet getal dat per haven kan verschillen. Dat is voor buitenlandse schippers praktischer dan NAP, dat door het getij deels boven en deels onder het waterniveau ligt. Bij IJmuiden is LAT 1,03 meter lager dan NAP; de omschakeling vroeg uitgebreide metingen en aanpassingen aan kaarten en systemen.
Toch blijft NAP binnenlands relevant. In sluizen en op landmeterskaarten wordt NAP nog gebruikt; in IJmuiden bijvoorbeeld toont de sluiswachter beide referentievlakken. Het verhaal van Boon onderstreept ook dat het vermeende stabiele nulpunt niet zo onwankelbaar is als gedacht: de 22 meter lange paal onder de Dam, ooit gezien als onverzettelijk in pleistocene zandlaag, blijkt na decennia en ingrepen (zoals tunnelbouw) verzakkingen te tonen. De Vijfde Nauwkeurigheidsmeting (1996–1998) maakte duidelijk dat delen van Nederland millimeter per jaar zakten of opveren, en in 2005 werden alle hoogtes gecorrigeerd — waarbij de Dam als nationaal basispunt losgelaten werd en onder meer Amersfoort steviger posities kreeg.
Leen Murre, geodetisch ingenieur en beheerder van het NAP-monument, erkent dat het monument en het nulpunt onderhoud behoeven en dat nieuwe metingen onvermijdelijk zijn. Boon ziet in die technische actualiteit ook een culturele kwestie: de naam “Normaal Amsterdams Peil” voelt paradoxaal aan voor een stad die zichzelf juist onconventioneel waardeert. Hij sluit af met een luchtige noot over mogelijke naamsopties als er weer een grote correctie komt—van “Nieuw” tot “Amersfoorts” — maar de kern is ernstiger: meetkundig beleid, internationale standaardisering (LAT op zee) en bodembewegingen dwingen voortdurende aanpassing van hoe Nederland zijn hoogtes definieert en presenteert.