Het klimaatbeleid blijkt een onbereikbare luchtspiegeling
In dit artikel:
Bijna alle partijen presenteren volgens de auteur in hun verkiezingsprogramma’s onrealistische en soms misleidende voorstellen voor klimaatbeleid; tegelijk bevatten die programma’s ook verstandige ideeën, maar niemand biedt een samenhangend en realistisch beeld van wat technisch en economisch mogelijk is. Daardoor wordt stemmen op 29 oktober lastig. Als antwoord publiceert de schrijver later deze maand bij Uitgeverij Blauwburgwal een compacte klimaatgids voor kiezers en consumenten met een actueel overzicht van opties en een partijgewijze analyse.
Een concreet voorbeeld van politiek onrealistisch denken is het voorgestelde doel van 90% CO2-reductie in 2040 van Wopke Hoekstra. In de Tweede Kamer groeit daartegen verzet; NSC-Kamerlid Wytske Postma verwoordt dat zo: “Wij vinden het tussendoel onrealistisch en onhaalbaar.” De auteur stelt dat zulke ambitieuze targets tot een dogma verworden dat reële mogelijkheden uit het zicht drukt.
Media en politici gebruiken bovendien vaak de maat “huishouden” om opbrengsten of verbruik te duiden — bijvoorbeeld: een landwindmolen levert stroom voor 2000 huishoudens. Dat is niet fout als losse bewering, maar het wekt een verkeerd beeld: het suggereert dat een huishouden een vaste, representatieve maat voor nationaal energiegebruik zou zijn. In werkelijkheid is huishoudelijke elektriciteit (ongeveer 20 miljard kWh per jaar) slechts circa 22% van de Nederlandse elektriciteitsvraag, en elektriciteit is op zijn beurt maar zo’n 25% van het totale energieverbruik. Daarmee vertegenwoordigt huishoudelijke elektriciteit ongeveer 5,5% van het totale energieverbruik van Nederland — veel kleiner dan het beeld van “8 miljoen huishoudens”.
Het beeld verandert bovendien sterk als woningen worden verduurzaamd en verplaatste verwarming en mobiliteit op elektriciteit draaien. Een gemiddeld huishouden gebruikt nu rond 2.500 kWh/jaar; vervanging van gasverwarming door warmtepompen kan dat naar circa 5.000 kWh brengen, en met een elektrische auto gemiddeld tot ongeveer 7.500 kWh. Daardoor vermindert de relatieve bijdrage van één windturbine aan het aantal “huishoudens” dat hij bedient: een turbine die nu 2.000 huizen zou bedienen, zou in een volledig elektrische toekomst nog maar ongeveer 700 huishoudens dekken — en dan zijn industrie, transport, landbouw, datacenters, ziekenhuizen, etc. nog niet eens meegerekend.
Om gelijk te kunnen schakelen op basis van kilowattuur (een objectieve en universele maat) zou Nederland volgens de auteur niet enkele duizenden maar meer dan 100.000 moderne landwindmolens nodig hebben om klimaatneutraal te worden; momenteel zijn er ruim 3.000 landturbines. Daarom pleit hij ervoor om af te stappen van het misleidende gebruik van “huishoudens” en consequent te rekenen in kWh, zodat elektrische en niet-elektrische energievormen goed vergelijkbaar zijn.
De auteur wijst op structurele problemen: gebrek aan energiekennis bij politici en media leidt tot onbewuste ondeskundigheid in beleid en communicatie. Hij pleit dat politici zich bewust maken van hun beperkingen en klimaatafwegingen laten toetsen door wetenschappers en praktijkdeskundigen, zoals ook gebruikelijk is bij juridisch of economisch beleid. Zonder die toetsing blijft de energietransitie duur, inefficiënt en volgens hem vaak contraproductief: een “peperdure, doodlopende weg” die in de praktijk tot meer fossiele brandstoffen en CO2 leidt.
Tot slot biedt de schrijver zijn eigen bijdrage als alternatief: de Nieuwe Kieswijzer Klimaat en een korte klimaatgids waarin de opties helder, technisch onderbouwd en toegankelijk worden uitgelegd, bedoeld om kiezers en consumenten beter te informeren voordat beleid en stemmen worden bepaald.