Het Ierse hiphoptrio Kneecap biedt een uitlaatklep voor de woede over Gaza

woensdag, 27 augustus 2025 (11:00) - De Groene Amsterdammer

In dit artikel:

Het Ierse hiphoptrio Kneecap — bestaande uit de rappers Mo Chara, Móglaí Bap en DJ Próvaí — is zowel artistiek succes als politiek splijtzwam. De band, die consequent in het Iers rapt en zichzelf in film en optredens als product van West‑Belfast presenteert, staat recentelijk internationaal in de spotlights: hun speelfilm Kneecap (2024), losjes gebaseerd op hun ontstaansverhaal, won de publieksprijs op Sundance, maar tegelijkertijd veroorzaken hun pro‑Palestijnse uitingen en heftige podiumacties veel ophef.

De naam Kneecap verwijst naar de IRA‑praktijk van het neerschieten van iemands knieschijven; de film opent met de echte doop van Móglaí Bap en mengt feit en fictie (zoals het ontslag van DJ Próvaí als schoolleraar nadat hij op het podium werd herkend). In hun muziek en beeldtaal combineren ze rave‑ en drillbeats met rauwe, vaak humoristische teksten over drank, drugs en psychische problemen — thema’s die volgens hen voortkomen uit wat zij noemen de postkoloniale stress van de generatie geboren na het Goede Vrijdagakkoord. Hun recente album Fine Art draait grotendeels om feestcultuur, middelengebruik en mentale gezondheid, niet om expliciete oproepen tot geweld.

De controverse escaleerde in 2024–2025 door hun openlijke steun voor Palestina. Op grote podia projecteren zij vaak leuzen als “Free Palestine, Fuck Israel”; dat leidde tot gecensureerde livestreams op festivals als Coachella en Glastonbury, het intrekken van Amerikaanse artiestenvisa en het cancelen van Duitse optredens. Hongarije heeft de band voor drie jaar de toegang ontzegd vanwege vermeend antisemitisme. In Engeland wordt Mo Chara vervolgd voor verheerlijking van terrorisme nadat hij tijdens een optreden in Londen in november 2024 met een op het podium gegooide Hezbollah‑vlag zwaaide en “Up Hamas, Up Hezbollah!” scandeerde.

Tegelijkertijd groeit hun populariteit: streamingcijfers schieten omhoog en er is grote vraag naar concerten — in Nederland speel(t)en ze extra shows in Paradiso en AFAS Live. Opvallend is dat het publiek bij shows vaak massaal meezingt en dat moshpits losbarsten; Palestijnse vlaggen worden enthousiast rondgeworpen en de band koppelt politieke boodschappen aan de energie van hun liveshows. De groep onderhoudt ook een fonds om artiesten die Israël boycotten financieel te steunen.

Kneecap presenteert zichzelf als product van een arbeidersklasse‑achtergrond: kinderen van families die tijdens The Troubles betrokken waren bij het nationalisme maar nu ‘gewone’ beroepen hebben. Ze benadrukken dat hun steun aan Palestijnen voortkomt uit herkenning van onderdrukking en van verhalen die hun ouders vertelden. Hoewel sommige uitspraken van bandleden als provocerend of satirisch worden afgedaan, zeggen ze dat ze geen geweld prediken en juist cultuur, taal en muziek zien als alternatieven voor wapengeweld.

Artistiek balanceert het trio tussen kabaal en doelgerichtheid. De teksten bevatten veel ludieke oneliners en grove humor; echte politieke reflectie komt meestal subtieler terug, zoals op het nummer Parful dat de manier belicht waarop feesten religieuze barrières overschrijden. Hun liveshows wisselen energieke dansnummers af met serieuze moments waarin leden — met name Mo Chara — het publiek aansporen aandacht te hebben voor wat er in Gaza gebeurt.

De publicitaire en juridische gevolgen illustreren hoe politieke expressie en popcultuur steeds meer botsen op beleid en wetgeving: censuur, visumproblemen en rechtszaken volgen op uitgesproken solidariteitsaktes. Tegelijkertijd groeit hun aanhang — een teken dat polariserende statements, gecombineerd met herkenbare thema’s over verlies, verslaving en identiteitsstrijd, een stevige snaar raken bij een internationaal publiek. Kneecap blijft daarmee zowel cultureel product van Noord‑Ierland als brandpunt in het debat over vrije meningsuiting, solidariteit en de grenzen van provocation in muziek.