Het aantal vrouwen met ADHD neemt flink toe. Is het bij hen te lang onderbelicht gebleven of is er iets anders aan de hand?
In dit artikel:
Op een hete septemberdag bezoekt de auteur een ‘cirkel’ voor vrouwen met ADHD in Purmerend: een intieme bijeenkomst georganiseerd door ADHD-coach Eveline Roux, die ook een betalende online community beheert. De setting — stoelen in een kring, een zandloper, kristallen en een whiteboard — illustreert hoe deze groepen zowel praktische steun als emotionele herkenning bieden. Deelnemers gebruiken de bijeenkomsten en digitale ‘samenwerksessies’ om taken te doen, ervaringen te delen en elkaar zonder oordeel te steunen. Voor veel vrouwen is het etiket ADHD een sleutel tot zelfbegrip en zelfacceptatie: het verklaart jaren van worstelen met plannen, relaties en werk, vermindert schuldgevoelens en legitimeert wijzigingen in levenskeuzes (ander werk, sociale terugtrekking, andere relaties).
De stijging van diagnoses en medicatiegebruik is spectaculair: sinds 2006 is het aantal mensen dat medicatie voor ADHD krijgt ongeveer verviervoudigd; onder vrouwen nam het aantal diagnoses nog sterker toe, en in de groep 20–35 jaar gebruiken nu meer vrouwen dan mannen geneesmiddelen tegen ADHD. Deze verandering trekt enerzijds steun van wetenschappers zoals psychiater Sandra Kooij, die ADHD ziet als een ‘breinafwijking’. Kooij benadrukt dat ADHD bij vrouwen vaak anders tot uiting komt — meer internaliserend, beter gemaskeerd door sociale verwachtingen — en dat hormonale schommelingen klachten kunnen verergeren. Zij pleit voor vroege herkenning en behandeling, en onderzoekt combinaties van slaapmedicatie, stimulantia en antidepressiva voor vrouwen met samengestelde klachten.
Tegelijk groeit er stevige kritiek op de medische framing. Critici zoals hoogleraar orthopedagogiek Laura Batstra en wetenschapsfilosoof Trudy Dehue wijzen erop dat het bewijs voor een eenduidige ‘ADHD-brein’-oorzaak beperkt is en dat context en leefomstandigheden vaak een veel grotere rol spelen. Batstra wijst op onderzoek dat armoede en krappe, stressvolle omgevingen goede voorspellers zijn van ADHD-gedrag: in kleine huizen of drukke stedelijke situaties worden beweeglijkheid en onrust eerder als probleem ervaren. Dehue waarschuwt tegen reïficatie — het proces waarbij een abstract gedragspatroon tot een ‘ding’ wordt gemaakt en vervolgens als oorzaak wordt voorgesteld — waardoor individuele worstelingen worden gereduceerd tot een onveranderlijke stoornis.
Er zijn ook structurele verklaringen voor het voortbestaan van de biomedische kijk: de psychiatrie heeft baat bij het biomedische model (status en behandelmacht), en er is een lucratieve wereldwijde markt rond ADHD-medicatie. Daarnaast ontstaat volgens critici padafhankelijkheid: onderzoekers en instellingen die hun carrière bouwden op biologische verklaringen hebben weinig stimulans om andere, complexere onderzoeksrichtingen te volgen. Financiële banden tussen onderzoekers en industrie worden daarbij als problematisch genoemd.
De praktische consequenties van het label zijn ambivalent. Voor veel vrouwen levert de diagnose directe voordelen: erkenning, toegang tot therapie en medicatie, een gemeenschap die begrip biedt en regels versoepelt. Voor sommigen betekent het dat ze zichzelf als ‘chemisch proces’ gaan zien; dat helpt soms om minder streng over zichzelf te zijn en actie te ondernemen. Maar er zijn ook waarschuwende onderzoeksresultaten: studies uit Ierland en Nieuw-Zeeland vonden dat kinderen met een officiële ADHD-diagnose vier jaar later slechter uitpakten op sociale en zelfbeeldmaatstaven dan vergelijkbare ongediagnosticeerde peers. Een risico is dat zulk etiketgebruik mensen ertoe aanzet al hun gedrag te verklaren vanuit de stoornis, waardoor het gevoel van handelingsruimte en veranderbaarheid afneemt.
De reportage illustreert persoonlijke stemmen: Roux vertelt over rouw na haar diagnose, gevolgd door zelfbegrip en een carrièrewending; deelnemers als Jet, Milou en Masja beschrijven herkenning, praktische problemen met kinderen en werk, en opluchting door de groep. Tegelijk maken zij zich zorgen over publiek debat en wetenschappelijke kritiek die hun nieuwe zelfbeeld kan ondergraven. De auteur stelt dat het label enerzijds stigma kan verminderen en individuen ruimte geeft, maar dat het anderzijds maatschappelijke oorzaken van stress en ongelijkheid individualiseert: problemen worden makkelijker afgeschoven op het individu en het ‘brein’, in plaats van dat er wordt gesproken over veranderingen in werkeisen, zorgdeling of sociale ondersteuning.
De conclusie is genuanceerd: het ADHD-label brengt tastbare en vaak gewenste hulp en herkenning, vooral voor vrouwen die vroeger over het hoofd werden gezien. Maar het medische verhaal kan ook versluieren dat veel problemen voortkomen uit sociale omstandigheden en verwachtingen. De cirkels en online gemeenschappen tonen zowel de kracht van onderlinge solidariteit als een breder dilemma: is de stijgende diagnosegolf vooral een emancipatiesucces — het eindelijk erkennen van vrouwelijke problemen — of draagt de medische taal bij aan individualisering van sociale knelpunten en de uitbreiding van een commerciële farmaceutische markt? De bijeenkomsten zelf, zo betoogt de auteur, zouden je ook kunnen zien als een vorm van verzet: de ggz-monopolie krijgt concurrentie van gemeenschappen die nieuwe verhalen en zorgvormen ontwikkelen.