Herstelmaatregelen kunnen leiden tot slechtere waterkwaliteit

woensdag, 3 december 2025 (14:05) - NatureToday.nl

In dit artikel:

3 december 2025 — In veel Nederlandse laagveengebieden verslechtert de ecologische waterkwaliteit, zelfs in locaties waar die enkele jaren geleden nog redelijk was. Dit gaat gepaard met een groot verlies aan aquatische biodiversiteit. Daarom onderzoekt OBN Natuurkennis welke effecten inrichting‑ en herstelmaatregelen — zoals plaggen, begreppeling, flexibel peilbeheer, natteingrepen en natuurvriendelijke oevers — hebben op zowel waterkwaliteit als op (semi)terrestrische habitats (bijv. blauwgraslanden, veenmosrietlanden, trilvenen).

Wat is onderzocht
Het OBN‑onderzoek “Eutrofiering bij natuurontwikkelingsprojecten” bracht beheergeschiedenissen en biogeochemische en ecologische mechanismen in bodem en water in kaart voor vijf casusgebieden: de bufferzone van het Naardermeer, de Oostelijke Binnenpolder Tienhoven, de Schraallanden langs de Meije, de Kiersche Wieden en de Nieuwkoopse Plassen. Doel was vast te stellen wanneer herstelmaatregelen positief zijn en wanneer ze onbedoeld leiden tot verslechtering van chemische en biologische waterkwaliteit.

Belangrijkste bevindingen
- Monitoring was vaak onvoldoende: meetreeksen ontbreken vóór, tijdens en ná maatregelen of zijn niet gericht op het vaststellen van neveneffecten. Daardoor is het lastig om maatregelgerelateerde achteruitgang ondubbelzinnig aan te tonen, zeker tegen de achtergrond van autonome gebiedsontwikkelingen.
- Uit de cases en literatuur volgt algemene proceskennis die uitlegt waarom sommige ingrepen eutrofiëring kunnen stimuleren. Op basis daarvan formuleert het rapport zes kernpunten (samengevat):
1. Als na plaggen het waterpeil wordt verhoogd, neemt het contactvlak tussen water en verrijkte toplaag toe; ondiep, snel opwarmend water kan zuurstofloze condities veroorzaken en fosfor uit de bodem vrijmaken.
2. De totale afvoer van water uit percelen daalt vaak, maar het aandeel oppervlakkige afspoeling stijgt; dat kan leiden tot hogere fosforvrachten uit verrijkte bovenlagen.
3. Door langdurig reducerende omstandigheden in diepere lagen stijgt uitspoeling van fosfor en ijzer; in oxiderende slootwateren slaan P en Fe neer, maar reductie in slootbodems kan later weer P-mobilisatie veroorzaken.
4. In kwelgebieden verandert de hydrologie bij peilverhoging: de aanvoer van voedingsarm, ijzer‑/calciumrijk water neemt af, wat de uitkomst van maatregelen beïnvloedt; in wegzijgingsgebieden zijn die effecten doorgaans anders van aard.
5. Kale, onbegroeide oevers eroderen makkelijker en vergroten risico’s; robuuste oevervegetatie verkleint deze kans.
6. Seizoen en schaal zijn cruciaal: winterneerslag verhoogt uitspoeling, temperatuurgevoelige redoxprocessen beperken winterse opgeloste mobilisatie, en kleine maatregelen ten opzichte van omliggende watersystemen kunnen worden weggevaagd door verdunning.

Advies en praktische vuistregels
Maatregelen zijn niet per definitie schadelijk, maar vragen een weloverwogen afweging. Het rapport geeft beheerders richtlijnen: voorkom zuurstofloze toestanden, verlaag nutriëntconcentraties in percelen waar mogelijk, beperk uitgestrekte ondiepe wateroppervlakken en zorg voor een stabiele oevervegetatie. Ook benadrukt het nut van goede, doelgerichte monitoring vóór, tijdens en na ingrepen, zodat tijdelijke verslechteringen aantoonbaar onderbouwd kunnen worden — relevant omdat de Kaderrichtlijn Water uitzonderingen toestaat voor tijdelijk aantoonbare verslechtering.

Waarom dit belangrijk is
Duidelijk inzicht in zowel positieve als negatieve neveneffecten helpt provincies en terreinbeheerders integrale keuzes te maken binnen het spanningsveld tussen Natura 2000‑doelen en KRW‑verplichtingen. Praktische aanbevelingen in het rapport ondersteunen adaptief beheer: ontwerp maatregelen afgestemd op lokale bodem‑ en hydrologische condities, plan monitoring gericht op biogeochemische indicatoren en houd rekening met schaal‑ en seizoenseffecten om onbedoelde eutrofiëring te beperken.