Helene krijgt 'de eer die ze verdient', eindelijk: haar collectie schittert in Londen
In dit artikel:
Helene Kröller‑Müller (1869–1939) groeide uit tot een van de voornaamste verzamelaars van moderne kunst rond de eeuwwisseling. Dankzij het fortuin van het familiebedrijf Müller & Co kon ze vanaf circa 1905 massaal schilderijen aanschaffen — vaak van jonge kunstenaars, soms zelfs “met de verf nog nat” — en bouwde ze een collectie met bijna negentig werken van Vincent van Gogh en belangrijke stukken van onder meer Seurat, Picasso en Léger. Haar ambitie reikte verder dan verzamelen: ze wilde een groot, publiek toegankelijk museum dat haar visie op moderne kunst permanent zou tonen.
Die ambitie leidde tot grootschalige plannen met architect H.P. Berlage; een “groote museum” moest op de Veluwe verrijzen. De bouw startte in 1921 bij Hoenderloo, inclusief logistieke infrastructuur zoals een spoorlijn voor zandsteentransport, maar stopte toen Müller & Co in financiële problemen raakte. Uiteindelijk opende in 1938 — een jaar vóór haar dood — wel het Kröller‑Müller Museum in De Hoge Veluwe, maar het oorspronkelijke, monumentale plan werd nooit volledig gerealiseerd.
Meer dan een eeuw na haar verzamelactiviteiten krijgt Helene nu alsnog internationale erkenning. Op 13 september opent in de National Gallery in Londen de tentoonstelling Harmony, waarin 36 werken uit haar collectie samen worden getoond. Voor het Kröller‑Müller Museum is dat bijzonder: de National Gallery verbindt tijdelijk Helene’s naam aan de expositie, wat zowel symbolische erkenning als zichtbaarheid in een museum met zo’n zes miljoen bezoekers per jaar oplevert. Conservatoren van beide instellingen benadrukken dat het de eerste grote tentoonstelling van neo‑impressionisme in de National Gallery is en dat het verhaal van Helene als baanbrekende, vrouwelijke verzamelaar zo buiten Nederland verteld kan worden.
De presentatie bevat toppers zoals Seurats Chahut — aangeduid als pièce de résistance — en belangrijke Van Goghs; de keuze om ook werken van Van Gogh op te nemen wordt gerechtvaardigd door zijn techniekelementen die aansluiten bij neo‑impressionistische ontwikkelingen. Conservator Julien Domercq van de National Gallery en Benno Tempel van het Kröller‑Müller Museum tonen zich enthousiast over de samenwerking en de nieuwe publieksbereikbaarheid van de collectie.
Financieel levert zo’n uitleen niet per se veel op: grote winst zat vooral in eerdere uitleenoperaties (bijvoorbeeld aan Japan), terwijl de Londense tentoonstelling vooral prestige en nieuwe samenwerkingsmogelijkheden brengt. Die goodwill kan op haar beurt deuren openen voor toekomstige leningen in beide richtingen en voor verdere internationale tours; het Kröller‑Müller Museum meldt dat er meerdere vervolg‑exposities en buitenlandse interesse zijn, ook uit Amerika.
Tegelijk wordt aan de thuisbasis gewerkt: vanaf 2027 start nieuwbouw bij het Kröller‑Müller Museum voor ongeveer 12.000 m² extra expositieruimte — een stap die Helene’s lang gekoesterde wens om haar collectie groots en internationaal zichtbaar te maken verder dichtbij brengt. De Londense tentoonstelling voelt daarmee als een culturele triomf over de tijd: een Nederlandse verzamelaarster van begin 20e eeuw krijgt postuum de internationale erkenning die ze zo vurig nastreefde.