'He just beat the hell out of me'. Hoe eerdere ontmoetingen tussen Rusland en de VS verliepen
In dit artikel:
John F. Kennedy's poging om kracht te tonen tegenover Nikita Chroesjtsjov mislukte in Wenen (juni 1961) — de ontmoeting versterkte juist de Sovjetleider, waarna Moskou toestemming gaf voor de bouw van de Berlijnse Muur. Die episode illustreert een terugkerend probleem in bilaterale topontmoetingen: Amerikaanse presidenten worstelen vaak met de Russische manier van onderhandelen en met leiders die het spel hard spelen.
Nu staat er opnieuw een tweesprong tussen Washington en Moskou op de agenda: een geplande ontmoeting tussen president Trump en president Poetin in Alaska over de oorlog in Oekraïne, waarbij Oekraïens president Zelensky niet is uitgenodigd. Trump pleit voor een wapenstilstand en spreekt over grondruil als oplossing; Poetin houdt zijn strategie gesloten.
De traditie van topoverleggen gaat terug tot de Tweede Wereldoorlog: Roosevelt en Stalin ontmoetten elkaar in Teheran (1943) en later in Jalta (1945), waar vaag geformuleerde afspraken over onder meer Polen blootlegden hoe snel vertrouwen kan omslaan. Na het oorlogstijdperk ontwikkelde zich de Koude Oorlog, maar leiders probeerden dialoog te behouden om nucleaire escalatie te vermijden. Eisenhower en Chroesjtsjov hervatten gesprekken in Genève (1955); Chroesjtsjov bezocht later de VS en veroorzaakte opschudding tijdens een toeristisch bezoek dat zelfs niet naar Disneyland leidde.
De crisis in de betrekkingen escaleerde weer onder Kennedy (Wenen) en bereikte een hoogtepunt met de Cubacrisis (1962), waarna een directe hotline werd ingesteld om toekomstige catastrofes sneller te kunnen bespreken. Grote stappen in afbouw van strategische spanning kwamen met Nixon en Brezjnev in 1972 (SALT en ABM-verdrag), en veel later met de toenemende dialoog tussen Ronald Reagan en Michail Gorbatsjov. Hun ontmoeting in Reykjavik (1986) kwam dicht bij een akkoord om alle strategische wapens af te schaffen, maar strandde op Amerikaanse bezwaren tegen het door Reagan beoogde raketschild (SDI). Desondanks leidde die periode tot belangrijke verdragen, onder meer het INF-verdrag (1987).
Met de val van de Sovjet-Unie verklaarden Gorbatsjov en George H.W. Bush in Malta (1991) formeel het einde van de Koude Oorlog. In de jaren daarna wisselden periodes van warme persoonlijke chemie (Jeltsin-Clinton) en gespannen confrontatie (na de Amerikaanse terugtrekking uit het ABM-verdrag in 2002) elkaar af. De betrekkingen tussen Poetin en Amerikaanse leiders bleven grillig: aanvankelijk wisselend van samenwerking tot open rivaliteit, en recent onder Trump gekenmerkt door ambivalente uitspraken en wederzijdse calculaties.
Kortom: topontmoetingen tussen Amerikaanse en Russische leiders hebben vaak bepalende invloed gehad op de veiligheidspolitiek, maar succes hangt steeds af van persoonlijke dynamiek, wederzijds begrip en concrete wapenpolitieke belangen.