Geven Schoof en Veldkamp Israël eigenlijk gelijk?
In dit artikel:
Op 28 juli voerde demissionair politicus Dick Schoof een telefoongesprek met de Israëlische president Isaac Herzog. Kort daarna verscheen op X (voorheen Twitter) een zakelijk-ambtelijk bericht — opgesteld door een team ambtenaren van Algemene Zaken en Buitenlandse Zaken en afgestemd met zowel Schoof als minister Caspar Veldkamp — waarin Nederland een harde lijn tegen Israël aankondigde en dreigde met maatregelen als die het beleid in Gaza niet zou verbeteren. Herzog reageerde publiekelijk dat die tweet “niet de geest en details van het gesprek” weergaf, waarmee hij aangaf dat de inhoud en toon van het telefoontje anders waren dan de Nederlandse weergave.
Nieuwsplatform NN kreeg via Woo-verzoeken interne documenten in handen die dit spanningsveld tussen publieke communicatie en privé-diplomatie verder illustreren. De stukken tonen dat minstens zestien ambtenaren betrokken waren bij terugkoppelingen over de ‘telcon’, maar veel inhoud is zwartgelakt, zodat concrete zinsnedes ontbreken. Wel is er een klein Whatsapp-bericht bewaard gebleven waarin een ambtenaar collega’s attendeert op Herzogs antwoord op X; interne reacties ontbreken grotendeels in de vrijgegeven stukken.
De volgende dag, 29 juli, stuurde minister Veldkamp een vijf pagina’s tellende brief aan de Tweede Kamer met een reeks aangekondigde stappen: weigering van toegang tot Nederland voor radicale Israëlische politici zoals Ben Gvir en Smotrich, voornemens voor sancties, beperkingen in handelssamenwerking en inzet binnen de EU om druk op Israël te verhogen zolang de humanitaire situatie in Gaza niet verbetert. In tegenstelling tot de Schoof-tweet wordt in Veldkamps brief de kwestie van de gijzelaars expliciet genoemd vanaf de eerste pagina.
De combinatie van Herzogs afwijzing van de publieke Nederlandse voorstelling en Netanyahoe’s opmerking op de persconferentie van 10 augustus — dat westerse bondgenoten Israël achter de schermen vaak steun geven — schetst een mogelijk patroon: diplomaten en leiders spreken meer terughoudend en steunend in privé dan openbare verklaringen doen vermoeden. NN formuleert een plausibele maar speculatieve reconstructie: Schoof heeft achter gesloten deuren steun uitgesproken voor Israëlische acties of in ieder geval niet scherp tegengesproken, terwijl de publieke boodschappen van Schoof en Veldkamp zijn toegespitst op een binnenlands publiek dat gevoelig is voor humanitaire verontwaardiging.
De stukken en het verloop van communicatie wekken de indruk dat de harde taal en sanctie-aankondigingen deels bedoeld zijn voor binnenlandse politicospelerij en symbolische stellingname — vooral relevant nu het kabinet demissionair is en partijen zich op verkiezingen voorbereiden. Kritisch wordt opgemerkt dat zulke dreigementen weinig effect hebben op Israëlische besluiten en dat de stap vooral munitie oplevert voor opinievormers, ngo’s en oppositie. NN waarschuwt ook dat meer openlijke steun voor de inspanningen rond de bevrijding van gijzelaars wenselijk zou zijn, temeer daar zorgen bestaan over een toename van antisemitische sentimenten.
Kortom: de Woo-documenten ondersteunen het beeld van een discrepantie tussen Noord-Hollandse ambtelijke en politieke communicatie openbaar op X en wat vermoedelijk privé is besproken met Israëlische hoogwaardigheidsbekleders. Die kloof voedt vragen over intentie — beleidslijn of theater voor binnenlands gebruik — en over de effectiviteit en eerlijkheid van de diplomatieke strategie van Nederland in deze crisis.