Gedrag begrijpen en daardoor erger voorkomen
In dit artikel:
Onderzoekers van de Vrije Universiteit (prof. Paula Sterkenburg e.a.) en het slechtzienden- en blindeninstituut Bartiméus onderzochten stereotiep en zelfverwondend gedrag bij jonge kinderen met zowel een verstandelijke als visuele beperking. In het rapport "Begrijp je me goed? Stereotiep en zelfverwondend gedrag bij jonge kinderen met een verstandelijke en visuele beperking", dat op de website van Bartiméus staat, volgt het team vier kinderen van een woonafdeling nauwgezet gedurende een jaar. Doel van het onderzoek was niet louter classificeren, maar begrijpen en gunstig beïnvloeden van gedragingen die vaak als zinloos worden gezien — zoals armpjes fladderen, hoofd draaien, ritmisch tikken tegen oren of ogen, voortdurend rondjes lopen of ernstig zelfverwondend gedrag (bijv. hoofd bonken of in de ogen drukken).
Belangrijke bevindingen:
- Stereotiep gedrag functioneert als een vorm van lichaamstaal van niet-sprekende kinderen: het communiceert spanning, onveiligheid of onbegrepen behoeften.
- Het gedrag hangt samen met een te hoge of juist te lage prikkelbelasting en kan ontstaan wanneer het kind overvraagd wordt of onvoldoende aansluiting ervaart met verzorgers.
- Vroege stereotiepe bewegingen voorspellen vaker later zelfverwondend gedrag, waardoor er belangrijke kansen voor preventie liggen.
Het onderzoek introduceert een stap-voor-stapmodel dat diagnostiek en behandeling structureert. In plaats van primair te proberen het gedrag af te leren, leggen de onderzoekers de nadruk op het 'verstaanbaar maken' van het kind: zorgvuldig lezen van emotionele signalen, reguleren van de emoties via een sensitieve, responsieve benadering (gekoppeld aan inzichten uit de gehechtheidstheorie), en het afstemmen van prikkelniveau en zorgomgeving op het spanningsniveau van het kind. De vier casussen bieden veel praktische aanwijzingen voor ouders en begeleiders en vormen tegelijk een bruikbaar instrument in orthopedagogische hulpverlening op bredere terreinen.
Het rapport draagt bij aan een verschuiving in de orthopedagogiek: gedrag wordt gezien als betekenisvol en relationeel, niet als louter symptomatisch. Door intensieve ouderbetrokkenheid en concrete handelingssuggesties levert het onderzoek zowel kennis voor de dagelijkse praktijk als een basis voor preventieve en relationele interventies.