Gediscussieer over een Palestijnse staat zal de wreedheden van Israël niet stoppen
In dit artikel:
Oproepen om nu een Palestijnse staat te erkennen worden in het artikel weggezet als symbolisch politiek theater, omdat ze volgens de schrijver geen antwoord bieden op de acute mensenrechtensituatie: bijna 2,2 miljoen Palestijnen zouden slachtoffer zijn van een door Israël georganiseerde hongercampagne. De internationale discussie over staatserkenning kreeg eind juli nieuw leven na een top in New York, voorgezeten door Frankrijk en Saoedi-Arabië; sindsdien sloten landen als Canada, Australië en meerdere Arabische landen zich bij de oproep aan, en het Verenigd Koninkrijk kondigde aan de erkenning te overwegen als Israël niet instemt met een staakt‑het‑vuren. Tegelijk waren er al vóór deze opschaling 147 van de 193 VN-lidstaten die Palestina erkenden (stand maart 2025).
De kernkritiek is dat het nu gepresenteerde idee van een Palestijnse staat in de praktijk geen echte soevereiniteit zou betekenen en evenmin de lopende verdrijving, gewelds- en voedselsituatie in Gaza of de schendingen op de Westelijke Jordaanoever zal stoppen. Israël heeft volgens het stuk decennialang regels, infrastructuur en demografische veranderingen ingevoerd die de mogelijkheid van een territoriaal aaneengesloten en onafhankelijk Palestijns bestuur vrijwel hebben uitgesloten. Het beoogde grondgebied zou versnipperd zijn, mogelijk minder dan veertig procent van de Westelijke Jordaanoever omvatten en Gaza mogelijk helemaal buiten sluiten. De vraag wordt gesteld of de internationale gemeenschap Israël ooit zal dwingen afstand te doen van Area C (ongeveer zestig procent van de Westelijke Jordaanoever onder volledige Israëlische controle) of de greep op de Gazastrook op te heffen.
Het artikel somt concrete institutionele en materiële obstakels op: sinds 1967 zijn nederzettingen uitgebreid en systematisch gestimuleerd met voorzieningen en financiële prikkels; elke nederzetting beschikt over civiele veiligheidseenheden die door het Israëlische ministerie van Defensie worden gefinancierd, met feitelijke militaire ondersteuning. Volgens Oslo II (1995) controleert Israël de watervoorraden in de bezette gebieden; Palestijnen zouden toegang hebben tot ongeveer twintig procent van het water uit de Westelijke Jordaanoever-aquifer. Israël beheerst vrijwel alle buitengrenzen van de bezette gebieden, en Palestijnen — zelfs de president van de Palestijnse Autoriteit — hebben reis- en bewegingsvergunningen nodig. De Palestijnse Autoriteit zelf, opgericht in 1994, wordt in het stuk beschreven als eerder een uitvoerende schakel binnen de bezetting dan een volledig autonome regering: Israël zou zelfs het recht hebben om verkiezingsuitslagen goed te keuren. Het Protocol van Parijs (1994) geeft Israël de controle over overdracht van btw-inkomsten aan de PA, waardoor financiële autonomie beperkt blijft.
De conclusie van de bijdrage luidt dat erkenning zonder afdwingen van concrete veranderingen op het terrein — ontmanteling van nederzettingen, gelijke rechtsregels, eerlijke watertoegang, grens- en bewegingsvrijheid, en financiële soevereiniteit — louter een diplomatiek doekje is dat Israël extra legitimiteit biedt terwijl de structurele onderdrukking voortduurt. Historische verdrijving en het onbesproken laten van het vluchtelingenvraagstuk maken volgens de auteur het gesprek over een staat onvolledig en misleidend.
Als alternatief pleit het artikel voor dwingende maatregelen: sancties en een wapenembargo worden genoemd als de enige effectieve instrumenten om Israël te dwingen het geweld te staken. Afsluitend noemt de tekst drie toetsvragen voor wereldleiders: geldt het internationaal recht ook voor Israël, worden de mensenrechten van Palestijnen gerespecteerd, en is de internationale gemeenschap bereid de naoorlogse regelsorde te handhaven — vragen die volgens de schrijver bepalend zijn voor zowel de toekomst van het conflict als de geloofwaardigheid van het mondiale rechtssysteem.