Emanuel Rutten: Ik geloof niet dat God in mijn leven ingrijpt
In dit artikel:
Emanuel Rutten (52) is een Amsterdamse filosoof die vooral bekendstaat vanwege zijn reeks godsargumenten. Hij woont in het centrum van Amsterdam, werkt overdag als enterprise architect bij een bedrijf voor duurzame mobiliteit en geeft ’s avonds college aan de Vrije Universiteit (VU). Daarnaast is hij betrokken bij Èthos, een VU-onderzoeks- en onderwijscentrum dat maatschappelijke transformaties — zoals de invloed van sociale media op menselijk contact en diepgang — filosofisch onderzoekt.
Rutten’s weg naar de filosofie liep via technische wiskunde: hij studeerde aan Delft en werkte bij IBM, maar raakte door wiskundelogica uiteindelijk geïnteresseerd in filosofie. Vanaf 2006 bleef hij aan de VU verbonden. Buiten de universiteit onderhoudt hij leesgroepen, treedt hij als spreker op bij lezingen en podcasts en is hij actief op sociale media om filosofische bijdragen te delen.
Zijn geloofsontwikkeling kreeg een beslissende impuls tijdens de studie, toen colleges over Augustinus en het lezen van de evangeliën volgens hem een existentieel keerpunt vormden. Die ervaring maakte dat hij zich uiteindelijk christen ging noemen en zich intensief ging verdiepen in Jezus van Nazareth. Vanuit die beleving begon hij ook systematisch na te denken over de intellectuele grondslagen van het geloof: hij formuleerde inmiddels dertien argumenten voor het bestaan van God en ziet apologetiek als een wezenlijk onderdeel van het christelijk getuigenis.
Rutten definieert God als de grond van de werkelijkheid en de Schepper van Abraham en de aartsvaders. Belangrijk in zijn theologie is het onderscheid tussen Gods ingrijpen in de heilsgeschiedenis — waarin hij wel concrete interventies toeschrijft, zoals die in het leven van Abraham en de discipelen — en het idee dat God persoonlijk voortdurend in individuele levens tussenbeide komt. Over gebed zegt hij dat het voor hem vooral dankbaarheid is: God heeft volgens hem in wezen al het gegeven wat Hij kon geven (het Evangelie, Zijn Zoon), waardoor verdere verzoeken problematisch aanvoelen. Dat neemt niet weg dat hij theologische spanningen erkent, bijvoorbeeld ten opzichte van teksten als het Onze Vader.
Rutten is orthodox wat de kernpunten betreft — hij noemt zich gelovig in een historische zondeval en in een fysieke opstanding — maar tegelijk minder traditioneel op het vlak van rituelen en kerkgang. Hij gaat weinig naar de kerk en omschrijft zichzelf als relatief individualistisch; toch erkent hij dat christendom gemeenschapsvormende elementen bevat en ziet hij ruimte voor verschillende invullingen binnen een hermeneutiek die rekening houdt met culturele en historische contexten. De Bijbel beschouwt hij als door de Heilige Geest geïnspireerd maar menselijk geschreven; dat laat volgens hem ruimte voor interpretatie en nuance in toepassing van teksten op het leven.
Op ethische en praktische punten is Rutten realistisch over de kloof tussen leer en leven: idealen zijn er om na te streven, maar de menselijke praktijk blijft falen. Die imperfectie ziet hij juist als een van de sterke kanten van het christendom, omdat het religieus discours over tekort en zonde aanreikt dat hem persoonlijk troost en herkenning bood.
In het maatschappelijke debat verdedigt Rutten het rationele karakter van geloof. Hij verzet zich tegen het idee dat geloof per definitie irrationeel is en argumenteert dat veel geloofsopvattingen juist coherent en verdedigbaar zijn indien bepaalde premissen worden aangenomen. Tegelijk stoort hij zich aan de hardnekkige weigering van sommigen om die premissen überhaupt te accepteren: in debatten ervaart hij dat tegenstanders zich soms zo vasthouden aan atheïsme dat ze zelfs aannames terzijde schuiven die volgens hem redelijk te verdedigen zijn. Hij haalt daar ook een morele dimensie aan: volgens Rutten krijgen veel christelijke jongeren in hun gemeenschappen onvoldoende intellectuele toerusting (apologetiek) om eenvoudige bezwaren te weerleggen, waardoor zij in seculiere academische omgevingen snel hun geloof verliezen. Hij pleit ervoor dat kerken serieus aandacht aan apologetiek besteden en de rede niet neerbuigend behandelen.
Wetenschap en geloof probeert Rutten te verzoenen: hij is voorstander van theïstische evolutie. Het lijden in de natuur ziet hij niet als onverklaarbaar tegen Gods goedheid, maar als mogelijk noodzakelijk voor het ontstaan van bewustzijn — en hij benadrukt een idee van uitverkiezing waarbij God de menselijke soort uitkiest als draagvlak voor Zijn zelfopenbaring. Over Genesis heeft hij een niet-letterlijke lezing; hij leest het scheppingsverhaal als theologisch-verklarend genre eerder dan als natuurkundig verslag.
Persoonlijk leeft Rutten filosofie voortdurend; hij leest veel, leidt leesgroepen en onderhoudt een actieve intellectuele omgang met vrienden. Over zijn persoonlijke leven zegt hij openlijk dat hij getrouwd is geweest, gescheiden en nu samenwoont met zijn vriendin — iets dat hij plaatst binnen zijn hermeneutische vertrekpunten en de spanning tussen ideaal en praktijk erkent.
Kort samengevat is Emanuel Rutten een publiek denker die tracht geloof en rede te verbinden: hij verdedigt het bestaan van God met filosofische argumenten, neemt een orthodoxe kernpositie in maar hanteert een flexibele hermeneutiek, gelooft in historische goddelijke ingrepen maar niet in voortdurende persoonlijke interventies, en roept christelijke gemeenschappen op om jongeren intellectueel te wapenen tegen veelgehoorde atheïstische bezwaren.