Een minderheidskabinet met alléén D66 en CDA is het meest stabiel en democratisch
In dit artikel:
De formatie zit vast omdat de VVD een kabinet met GroenLinks–PvdA blokkeert — een standpunt dat ook weerklank vindt bij haar kiezers — en het is onduidelijk of D66 en CDA een zo brede coalitie überhaupt willen. Jetten en Bontenbal hebben een middenagenda gepresenteerd; deelnemers zullen die onvermijdelijk naar links of rechts proberen te trekken.
Voor GroenLinks–PvdA biedt die agenda aanknopingspunten: meer middelen voor fatsoenlijke asielopvang en ontwikkelingssamenwerking, strengere aanpak van arbeidsmigratie, klimaatdoelen, vergroening van het belastingstelsel, afschaffing van hypotheekrenteaftrek en verlaging van de loonbelasting. Tegelijk wil GroenLinks–PvdA in stikstofbeleid steviger ingrijpen, hogere lasten voor grote vermogens en bedrijven en minder bezuinigingen in zorg en sociale zekerheid; verhoging van het minimumloon en afschaffing van het eigen risico staan ook op de verlanglijst.
De VVD ziet veel van die eisen als onacceptabel. Haar kiezers zijn gevoelig voor ondernemersbelangen; investeringen in asielopvang en ontwikkelingshulp, rekkeningen voor rekeningrijden en spreidingswet, ingrepen in de woningmarkt en klimaatbeleid en vooral het afschaffen van hypotheekrenteaftrek zijn pijnpunten. Daardoor zal de VVD veel voorstellen willen afzwakken of blokkeren.
Een volwaardig meerderheidskabinet dat VVD en GroenLinks–PvdA verenigt lijkt onwenselijk: beide zijden verliezen geloofwaardigheid en lopen het risico een ‘vechtkabinet’ te worden, waarin inhoudelijke resultaten gering zijn. Een kabinet met VVD en JA21 zou D66 en CDA weinig ruimte laten voor hun hervormingsagenda; klimaat- en Europese ambities, rekeningrijden en de spreidingswet zouden verdwijnen of afgezwakt worden, en belastingbeleid dreigt te verzanden in bezuinigingen die inkomensafhankelijke regelingen raken terwijl grote bedrijven ontzien blijven. D66 zou daar electorale schade van kunnen ondervinden.
Ook minderheidskabinetten met drie partijen zijn problematisch. De VVD zal in ruil voor deelname harde concessies vragen, die het middenprogramma uithollen; zodra de VVD meedoet heeft ze bovendien weinig ruimte om zichzelf te profileren. GroenLinks–PvdA zal een dergelijke coalitie niet steunen en kan haar snel naar beneden halen. De rechterflank — met Wilders in de aanval — maakt zo’n kabinet voortdurend kwetsbaar; het wordt afhankelijk van wisselende, vaak rechtse meerderheden (BBB, JA21, CU, SGP, 50Plus), waarbij het beleid nooit door iedereen als ‘rechts genoeg’ wordt gezien.
De auteur stelt een alternatieve uitweg voor: een smal minderheidskabinet van alleen D66 en CDA, dat voor voorstellen op ad hoc-basis steun zoekt bij links of rechts. VVD en GroenLinks–PvdA zouden beide voordeel kunnen hebben: ze behouden invloed zonder in een kabinet te zitten dat hun eigen identiteit uitholt. D66 en CDA krijgen een uitvoerend kabinet dat per onderwerp meerderheden kan verzamelen — door over de as links–rechts of via het midden te zoeken — en daarmee besluiten wél mogelijk maakt. Partijen die eerder openstonden voor een minderheidskabinet (BBB, 50Plus) of andere kleinere partijen (CU, PvdD, JA21, Denk, Volt, SP) zouden zich kunnen aansluiten, waardoor er voldoende steun in Kamer en Senaat ontstaat.
Voordelen van zo’n constructie zijn volgens de schrijver onder meer meer transparante onderhandelingen per dossier, een zinniger rol voor de oppositie en duidelijke herkenbaarheid voor kiezers, wat het vertrouwen in de politiek kan herstellen. Het is een smalle en ongemakkelijke basis, maar mogelijk het meest plausibele pad naar een stabiele bestuurscultuur. De schrijver sluit af met een wens voor succes voor Rob Jetten.