Door creatief boekhouden hoeven we voorlopig geen euro extra te betalen voor klimaatschade in arme landen
In dit artikel:
Bij de klimaattop in Bakoe vorig jaar leek er meer geld voor ontwikkelingslanden te worden beloofd, maar vrijgegeven interne documenten van het ministerie van Klimaat en Groene Groei (KGG) tonen dat Nederland vooral boekhoudkundige trucs toepaste om te voorkomen dat het meer zou betalen. De stukken laten zien hoe Nederlandse onderhandelaars met vijf tactieken zorgden dat het akkoord geen extra euro’s uit Den Haag eiste — terwijl kwetsbare landen dringend meer middelen nodig hebben voor mitigatie en aanpassing.
Wat speelde: sinds 2009 is afgesproken dat rijke landen arme landen financieel ondersteunen bij klimaatmaatregelen; toen was voorgesteld jaarlijks 100 miljard dollar te mobiliseren. Onafhankelijke schattingen laten inmiddels zien dat ontwikkelingslanden (exclusief China) ongeveer 3,2 biljoen dollar per jaar nodig hebben, waarvan circa 1,3 biljoen door rijke landen moet worden opgebracht. In Bakoe eindigde de donorbodronde echter in een collectief akkoord dat uitkomt op 300 miljard dollar per jaar — pas vanaf 2035 — en met veel vage formuleringen. Ontvangers noemden het tekort en de uitvoering teleurstellend.
De vijf tactieken die Nederland volgens de documenten hanteerde
1) Lage inzet: Nederland duwde het onderhandelsdoel terug naar een minimum (het oude 100 miljard, gecorrigeerd voor inflatie) en verzette zich tegen hogere, rekenkundig onderbouwde ambities. De Nederlandse delegatie bepleitte terughoudendheid binnen de EU omdat elk concreet cijfer meteen de ondergrens zou worden.
2) Opsplitsen van het doel: het uiteindelijke akkoord bevat twee niveaus: een ‘kerndoel’ (minimaal en redelijk haalbaar) én een bredere, vrijblijvende oproep om financiering op te schalen tot ten minste 1,3 biljoen. Die hogere som is geen verplichting maar een oproep, dus juridisch niet afdwingbaar.
3) Privaat = publiek laten meetellen: de definitie van wat telt als klimaatfinanciering werd bewust ruim gehouden. Private investeringen — inclusief door Nederland ‘gemobiliseerde’ private gelden waarvoor de staat risico’s afdekt — mogen worden meegerekend bij de 300 miljard. Voor ontvangers is dat wezenlijk anders dan directe giften.
4) Bestaande MDB-stromen bijtellen: uitgaven van multilaterale ontwikkelingsbanken (MDB’s) tellen volledig mee, ook wanneer die banken financieel gevoed worden door ontwikkelingslanden zelf. Daardoor lijkt de totaalopbrengst hoger, terwijl het deels om geld gaat dat al voor deze instellingen was bestemd.
5) Geen bindende verdeelsleutel of verplichting: Nederland weigerde dat het akkoord landen verplicht tot specifieke bijdragen of om geld te bestemmen voor concrete categorieën zoals ‘schade en verlies’. Daardoor kan Nederland zelf bepalen hoeveel het bijdraagt — en aan welke categorieën.
Gevolgen en reacties
Het resultaat is vooral een papieren groei in klimaatfinanciering: veel van de 300 miljard komt uit reeds toegezegde of omrekentbare stromen en uit private bronnen. Onderzoekers noemen de uitkomst problematisch: de afspraak verhoudt zich slecht tot de daadwerkelijke behoeften van kwetsbare staten en mist een rechtvaardige, bindende verdeling. Pieter Pauw (TU/e), die al lang onderzoek doet naar klimaatfinanciering, waarschuwt dat het laag inzetten het vertrouwen schaadt en de kans op voldoende uitvoering van ambitieuze nationale plannen verkleint.
Politieke motieven spelen mee: bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking in het Nederlandse coalitieakkoord en de wens van sommige partijen om biljetten te besparen maakten een strakke financiële houding verwachtbaar. Het ministerie verdedigt de aanpak als ’haalbaar’ en waarschuwt tegen toezeggingen die niet te honoreren zijn.
Kortom: Bakoe werd gepresenteerd als een grote stap vooruit, maar de vrijgegeven documenten tonen dat het akkoord grotendeels bestaat uit herverpakte, niet-verplichte en deels private geldstromen. Voor veel ontwikkelingslanden betekent dat weinig extra zekerheid voor de financiering die ze dringend nodig hebben.