Dijkgraaf fileert Van Huffelen in open brief: "U pist op het graf van verzetshelden"
In dit artikel:
Jan Dijkgraaf richt in een nieuwe online brief scherpe kritiek aan Alexandra van Huffelen: zij is niet alleen partijvoorzitter van D66, maar ook als rector-magnificus eindverantwoordelijk voor de Radboud Universiteit in Nijmegen. Volgens Dijkgraaf is dat problematisch omdat de universiteit al ruim twee jaar een podium biedt aan docent sociale geografie Harry Pettit, die naar zijn oordeel oproept tot geweld tegen Israël, terrorisme verheerlijkt en antisemitische complottheorieën verspreidt.
Dijkgraaf heeft uitspraken van Pettit verzameld en stelt dat die mogelijk strafbare feiten opleveren. Zijn verwijt aan Van Huffelen is tweeledig: zij zou nalaten te handelen en daardoor feitelijk medeplichtig zijn. Er bestaat volgens hem bovendien een afspraak tussen het ministerie van Onderwijs en universiteiten dat vermoedens van strafbare uitlatingen gemeld moeten worden; die aangifte ontbreekt volgens Dijkgraaf. In zijn brief koppelt hij die passiviteit aan een historisch referentiepunt: hij haalt de sluiting van de Radboud Universiteit in 1943 aan en verwijst naar verzetsfiguren als Titus Brandsma en Robert Regout, en vindt het stilzwijgen van de huidige universiteitsleiding daarmee in tegenspraak.
De auteur van de brief beschuldigt D66 van dubbele standaarden: veel retoriek over diversiteit en tolerantie, maar onvoldoende optreden tegen antisemitisme binnen de eigen gelederen. Ook trekt hij de vergelijking dat kritiek op rechts vaak harder wordt bestraft dan oproepen tot geweld van linkse activisten, en vraagt zich af waar de aangifte, politieke reactie en universitaire verantwoording blijven. De brief eindigt met een oproep tot actie en een waarschuwing dat de huidige stilte gevaarlijk is voor slachtoffers, in dit geval Joodse studenten en medewerkers.
Kortom: Dijkgraaf zet Van Huffelen onder druk omdat hij vindt dat de Radboud Universiteit niet adequaat reageert op ernstige uitspraken van een docent. Voor een buitenstaander is relevant dat de zaak raakt aan de balans tussen academische vrijheid, disciplinaire en strafrechtelijke normen, en de vraag in hoeverre universiteiten verplicht zijn op te treden bij vermoedens van haatzaaiende of strafbare uitlatingen.