Deze Nederlanders investeren in buitenlandse voetbalclubs: 'In 2026 willen we doorschakelen naar 15 clubs'
In dit artikel:
Xander Czaikowski (voormalig directeur PEC Zwolle) en techinvesteerder David Dwinger zijn de drijvende krachten achter Estrella Football Group, de eerste van Nederlandse bodem die Multi Club Ownership (MCO) toepast. Deze zomer bezocht Czaikowski hun nieuwe aanwinst GDS Cascais, een amateurclub uit de Portugese kustplaats, waarmee Estrella zijn eerste volledige eigendom liet zien. Estrella profileert zich als een ‘horizontale’ MCO: geen piramide met één dominante club bovenaan, maar een netwerk van zelfstandig opererende clubs die wel kennis, data en technologische tooling delen.
MCO zelf is geen nieuw verschijnsel; grote spelers als City Football Group en Red Bull hebben al tientallen clubs en volgens CIES hoorden eind 2024 zo’n 380 clubs bij dergelijke netwerken. Dergelijke verbanden bieden kansen — gezamenlijke scouting, spelersuitwisseling, commerciële synergie — maar roepen ook vragen op over identiteit en competitie-integriteit. Voorbeelden zijn conflicten rond Europese wedstrijden en supportersprotesten tegen ingrepen in naam, kleur of logo van clubs.
Estrella wil zich onderscheiden door clubs te versterken op digitaal vlak en merkpositionering. Czaikowski en Dwinger zien voetbal steeds meer als entertainment- en lifestyleproduct: jonge fans vinden clubs via Instagram en TikTok, niet per se via het stadionbezoek dat generatiegezin vroeger bracht. Daarom focust Estrella op tools voor scouten en analyseren, fanbetrokkenheid en merchandising. Ze verwijzen naar Venezia FC als illustratie: sportief niet per se top, maar wereldwijd succesvol als modestatement met jaarlijks tienduizenden shirtverkopen. Voor Kallithea in Athene willen ze diezelfde marketingaanpak inzetten en werken ze samen met de marketingspecialist achter Venezia’s succes.
Strategisch doel: voor het eind van 2025 een belang in vijf clubs, en rond 2026 doorgroeien naar ongeveer vijftien clubs. Naast GDS Cascais voeren ze gesprekken met onder meer Athens Kallithea (Griekenland) en Vendsyssel FF (Denemarken). Veel clubs kloppen zelf aan via berichtjes op LinkedIn en andere netwerken; Estrella zegt tientallen tot meer dan honderd reacties te hebben gekregen, variërend van amateurniveau tot professionele clubs met ambitie maar zonder middelen of knowhow.
Belangrijke randvoorwaarden in hun aanpak: ze betalen niet zomaar voor aandelen of kopen clubs alleen om snel rendement uit spelershandel te halen. Ze willen investeren in groei — infrastructuur, marketing en technologie — maar eisen geen meerderheidscontrole en willen sportieve beslissingen niet dicteren. Daardoor vergelijken ze hun instap met die van Rob McElhenney en Ryan Reynolds bij Wrexham, die aandelen kregen op voorwaarde van investering in de club. Estrella sluit clubs uit die louter geld willen zien voor directe transfers; elke euro die zij inbrengt moet zichtbaar ten goede komen aan de club.
De Nederlandse context vormt een spanningsveld. Czaikowski bekritiseert het strenge licentiesysteem van de KNVB, dat bij overnames uitgebreide bewijsvoering van de herkomst van middelen vraagt en daardoor buitenlands kapitaal afschrikt. Hij wijst op voorbeelden als de investering van CVC in LaLiga en de groei van Engelse clubs door buitenlandse eigenaren, en vraagt zich af of Nederland met zijn rigide regels clubs juist tekortdoet. Tegelijkertijd erkent hij dat internationale investeringsstructuren complex kunnen zijn en soms lastig te toetsen binnen die strikte kaders.
Praktische voorbeelden uit Estrella’s werk: kledingpartnerschap voor Cascais met het Rotterdamse merk Robey, en het ontwikkelen van digitale fanervaringen (bijvoorbeeld appgestuurde aanbiedingen bij stadionbezoek). Dwinger, die al investeert in sports tech zoals sensoren en scouting-apps, ziet veel rendement te halen uit het benutten van data en technologie over meerdere clubs heen.
Kortom: Estrella wil via een niet-hiërarchisch netwerk clubs commercieel en technologisch sterker maken, zonder hun identiteit te veranderen of sportieve autonomie weg te nemen. Hun aanpak illustreert zowel de opportuniteiten als de dilemmas rond MCO: groei en professionalisering versus behoud van lokale clubcultuur en de vraag hoe nationale regels omgaan met grensoverschrijdende investeringen.