De strijd tussen 'links' en 'rechts' zal eeuwig duren
In dit artikel:
Op 1 september zei Volt-leider Laurens Dassen in een NRC-interview dat de klassieke links‑rechtsverdeling volgens hem “oude politiek” is. De columnist reageert daartegen: in de Tweede Kamer ontstond kort daarna opnieuw een traditionele aanval van links op rechts, met D66’s Jan Paternotte en Frans Timmermans (PvdA/GroenLinks) die de rellen in Den Haag als uitingen van “extreemrechts” bestempelden. De auteur stelt dat links er hard op aandringt gewelddadig gedrag aan politieke tegenstanders te koppelen, terwijl de werkelijkheid vaak ingewikkelder is (hij suggereert bijvoorbeeld een sociaaleconomisch verschil tussen Antifa‑activisten en Haagse relschoppers).
Centraal in het betoog staat de stelling dat de tegenstelling links‑rechts die Dassen wil wegschuiven veel ouder en dieper geworteld is dan moderne partijpolitiek. Links wordt hier omschreven als de stroming die streeft naar idealen en maatschappelijke rechtvaardigheid — een traditie die volgens de schrijver teruggaat op Plato en via het christendom voortleeft. Rechts wordt neergezet als de meer sceptische, op feiten en individuele rechten gerichte traditie. De middeleeuwse universalia‑discussie (realisten versus nominalisten) en de scheiding tussen theologie (wensdenken) en wetenschap (empirie) vanaf circa 1300 worden aangevoerd als cruciale momenten die deze tegenstelling vormgaven.
De auteur trekt vervolgens lijnen naar latere periodes: de Verlichting splitste zich volgens hem in een Angelsaksische nadruk op individuele soevereiniteit en beperkte overheid (rechts) tegenover een continentale traditie van verlicht despotisme en staatsgeleide hervormingen (Rijnlands, links). Die historische spanningen verklaren volgens hem de huidige debatten over welk economisch‑bestuurlijk model beter is voor Nederland.
Verder levert de columnist kritiek op socialistische bewegingen met aanhalingen van schrijvers en economen zoals Dostojevski, Hayek en Thomas Sowell: socialisme wordt gekarakteriseerd als sentimenteler en idealistischer dan economisch bruikbaar, maar betoogt ook dat deze idealen steeds in nieuwe gedaanten terugkeren — onlangs als wat Michel Houellebecq “moreel links” noemt, een houding die de wereld opdraagt in goed en kwaad en tegenstanders moraliseert en demoniseert.
De schrijver waarschuwt dat die morele framing het publieke debat verstoort: partijen vermijden het label ‘rechts’ uit angst voor beschuldigingen van racisme of fascisme, waardoor woorden geweld doen aan nuance. Tegelijk ziet hij politieke verschuivingen opkomen — immigratie en lokale tegenstand tegen opvanglocaties kunnen kiezers van links naar rechts bewegen. Zijn conclusie: de links‑rechts tegenstelling zal niet verdwijnen, ook al veranderen de tijden.
Kortom: Dassen’s oproep om links‑rechts te laten varen botst met een lange filosofische, religieuze en bestuurlijke traditie die de columnist voortrekker van de tegenstelling noemt. De discussie speelt nu concreet in Nederland (Tweede Kamer, rellen in Den Haag) en krijgt volgens hem extra urgentie door actuele thema’s als immigratie en publiek debat.