De schaker als de typische ongelovige: niet altijd waar, maar voor grootmeester Hans Ree toch herkenbaar
In dit artikel:
Op de parkeerplaats van de pinksterkerk in Wageningen, tijdens de landelijke clubcompetitie afgelopen zaterdag (teams uit Amsterdam, Hilversum en Wageningen), viel grootmeester Hans Ree een auto op met op de achterruit de tekst: "Johannes 14:6 I am the way and the truth and the life". Hij noteerde de boodschap en raakte in gesprek met de eigenaar, die geen schaker bleek en hem uitnodigde voor een kerkbijeenkomst. Het contact was vriendelijk maar vluchtig: Ree moest naar binnen voor zijn partij en de man had zijn eigen missie.
Die ontmoeting leidt Ree tot een bredere reflectie over geloof en schaakcultuur. Hij haalt A. D. de Groot aan, die in 1946 betoogde dat de typische schaker vaak sceptisch, relativistisch en ver van dogmatisch geloof staat — een portret waarin Ree zichzelf herkent. Tegelijk stelt hij de vraag of zo’n scepticus niet ook zijn eigen rationalisme kritisch zou moeten bezien: waarom zou ongeloof immuun zijn voor dezelfde twijfel die men op religie toepast?
Als contrast beschrijft Ree zijn bewondering voor de Amerikaanse denker Raymond Smullyan (1919–2017): wiskundige, logician, muzikant, goochelaar en taoïst, auteur van zowel technische logischewerk als speelse filosofische en puzzelboeken. Smullyan zag God vaak als een onvolmaakte entiteit die zich via mensen moet ontwikkelen; hij waardeerde mystieke ervaring en beschouwde sommige irrationele, 'gekke' filosofieën als dichter bij de waarheid dan strikte rationele doctrines. Zijn taoïstische inslag verwoordde hij in een beknopt versje over natuurlijkheid en spontaniteit. Ree benadrukt Smullyans voorliefde voor paradox en humor, en hoe die eigenschappen volgens Smullyan meer van waarde tonen dan koude logica alleen.
Ree ontdekte later dat Smullyan ook schaakproblemen maakte — vooral retrograde puzzels, een niche binnen het probleemschaak. In plaats van te vragen welk zet nu volgt, draait een retrograde-constructie om het reconstrueren van wat er eerder op het bord gebeurd moet zijn. Als afsluiting verwijst Ree naar een voorbeeld uit Smullyans The Chess Mysteries of the Arabian Knights: een ogenschijnlijk eenvoudige opgave waarin de witte koning "aanwezig maar onzichtbaar" is, en de lezer gevraagd wordt zijn positie te achterhalen.
Kortom: een kleine, concrete ontmoeting op een kerkparkeerplaats vormt aanleiding voor Ree om te filosoferen over de relatie tussen schaken, scepticisme en spiritualiteit, en om de lezer te herinneren aan de speelse, mysterieuze kant van denken zoals die bij Smullyan tot uiting komt — ook binnen het schaakprobleem.