De Partij voor de Dieren is van haar geloof gevallen
In dit artikel:
Al ruim een halfjaar woedt binnen de Partij voor de Dieren (PvdD) een hevig debat over het defensiebeleid. Waar de partij traditioneel fel tegen extra wapeninvesteringen was, stemden de fracties in het Europees Parlement en de Tweede Kamer dit voorjaar voor steun aan Europese defensie-uitgaven. Op het partijcongres eerder deze maand bevestigde een ledenmeerderheid die koerswijziging, maar een deel van de achterban is diep teleurgesteld; sommigen stappen over naar de pas opgerichte splinterpartij Vrede voor Dieren, die herbewapening principieel afwijst.
Tegenstanders vinden dat de PvdD daarmee haar missie schaadt: wapens brengen directe milieu- en dierenwelzijnsschade (proeven op dieren, grondstoffengebruik, uitstoot en oefenterreinen). Partijleider Esther Ouwehand verdedigt het nieuwe standpunt als een strategische keuze in een gewijzigde geopolitieke context: bewapening is een „noodzakelijk kwaad” omdat oorlog juist grotere vernietiging van ecosystemen, dieren en mensen veroorzaakt, en alleen een vrije samenleving kan blijven opkomen voor natuur- en dierenrechten. Met andere woorden: kortetermijnoffers zouden gerechtvaardigd zijn om waarden op de lange termijn te beschermen.
De tegenreactie is principiëler: morele overtuigingen mogen niet worden opgeofferd met het oog op mogelijke toekomstige baten — het doel heiligt niet de middelen. De auteur van het stuk meent dat het geschil minder gaat over het loslaten van waarden dan over het opgeven van een eerdere overtuiging bij de PvdD: de geloofsovertuiging dat compromisloos vasthouden aan idealen op korte termijn juist het meest effectief is om die idealen op lange termijn te bereiken. Juist die onbuigzaamheid was ooit kenmerkend voor de partij, en het loslaten daarvan veroorzaakt veel pijn onder leden. Ouwehand zucht in een podcast: „Wat erg dit”, waarmee ze erkent dat de wereld anders is geworden en dat de partij haar eerdere onwrikbare houding heeft heroverwogen.