De Nederlandse kiezer moet weinig hebben van vrouwelijke politici. Dus zo gek zijn ze niet bij de SGP
In dit artikel:
Vrouwelijke lijsttrekkers bij Nederlandse Tweede Kamerverkiezingen blijken vaak gepaard te gaan met zetelverlies voor hun partijen. Dit patroon speelt al sinds 1922, het jaar waarin vrouwen voor het eerst algemeen kiesrecht kregen. Ondanks hoopvolle verwachtingen bracht dit vrouwenkiesrecht aanvankelijk vooral winst voor christelijke partijen, terwijl linkse partijen, ondanks hun inzet voor gelijke rechten, geen grote successen met vrouwelijke leiders boekten. Historisch gezien waren de eerste vrouwelijke staatssecretaris en minister afkomstig van christelijke partijen, en de VVD leverde pas in 1969 de eerste vrouwelijke partijvoorzitter.
Vrouwelijke lijsttrekkers zoals Ria Beckers (PPR), Ina Brouwer (CPN) en Andrée van Es (PSP) zagen hun partijen zetels verliezen. Ook latere vrouwelijke kopstukken als Els Borst (D66), Jolande Sap (GroenLinks) en Lilian Marijnissen (SP) gingen gepaard met een terugval in zetelaantal. Rita Verdonk scoorde alleen als nummer twee bij de VVD met een record aantal voorkeurstemmen; als lijsttrekker van een eigen partij faalde ze echter. Recente voorbeelden zijn Dilan Yeşilgöz (VVD) en Mirjam Bikker (ChristenUnie) in 2023, die beide te maken hadden met slechte verkiezingsresultaten.
Opvallend is dat de enige partij die vasthoudt aan een traditioneel vrouwbeeld, de SGP, recentelijk besloot geen verandering te brengen in haar standpunt dat vrouwen niet behoren te zetelen in politieke organen. Dit besluit roept vooral verbazing en kritiek op, maar het kan naast principiële overwegingen ook een electoraal motief hebben, gezien het negatieve verband tussen vrouwelijke lijsttrekkers en zetelverlies bij andere partijen. Hoewel er uitzonderingen zijn, zoals Marianne Thieme van de Partij voor de Dieren, bevestigt het brede patroon een complex beeld rondom de electorale waarde van vrouwelijke politieke leiderschap in Nederland.