De industrie hijst de stormbal: durven politici de fossiele bedrijfstak te helpen of gaat klimaat boven investeringsklimaat?
In dit artikel:
Na de verkiezingen begint de lobbyronde: belangengroepen zullen formerende partijen aansporen om geld, fiscale prikkels of reguleringswijzigingen voor hun sector te regelen. Het demissionaire kabinet heeft al vóór de stembusgang ruimte gemaakt voor het bedrijfsleven door Peter Wennink — ex-co-voorzitter van ASML — te laten adviseren over de economische toekomst van Nederland. Zijn opdracht is om aanbevelingen uit het Europese ‘rapport-Draghi’ te vertalen naar nationale voorstellen om het Nederlandse investeringsklimaat en verdienvermogen te versterken.
Wennink levert zijn advies gratis, maar ontvangt ambtelijke ondersteuning, een onafhankelijke communicatieprofessional en vervoer geregeld door het ministerie. Zijn rapport verschijnt op 12 december; hij heeft intussen partijleiders opgeroepen snel te handelen omdat vertraging “groei, innovatie en banen” kan kosten. De feitelijke politieke besluitvorming blijft echter afhankelijk van de kabinetsformatie, die mogelijk pas in de zomer van 2026 rond is — urgentie loopt zo gevaarlijk achter de feiten aan.
Historisch en inhoudelijk grijpt Wennink terug op instrumenten van grootschalige industrialisatie: na de Tweede Wereldoorlog financierde de staat via de Herstelbank, en ook nu pleit hij voor nieuwe structuren, waaronder een industriebank die mogelijk met pensioengeld kan werken. Hij benadrukt investeringen in digitalisering, energie en klimaat, veiligheid en gezondheid en wil strakke, centrale regie vergelijkbaar met snelle steunacties in het verleden (zoals de miljardensteun om ASML in Eindhoven te houden).
De analyse schetst de Nederlandse industrie als essentieel voor export en productiviteitsgroei, maar ook kwetsbaar: hoge energieprijzen, extra duurzaamheidsheffingen, Chinese concurrentie en Amerikaanse importmaatregelen zetten druk op bedrijven. Clusters liggen veelal aan de randen van het land (Moerdijk, IJmuiden, Terneuzen, Sluiskil, Eemshaven); krimp in die sectoren bedreigt kennis en ketens. Wenninks klankbordgroep bevat zwaargewichten uit bedrijfsleven en politiek (Balkenende, Dijsselbloem, Putters) maar opvallend zonder vakbonden.
Kritische kanttekeningen: adviezen kosten miljarden en moeten concurreren met al gespendeerde of geplande uitgaven voor defensie, zorg en verduurzaming. Bovendien is er politieke verdeeldheid over de rol van industrie — van traditioneel PvdA-ondersteunend tot D66/GroenLinks die industrie vaker koppelen aan fossiele economie en diensten. De vraag of hervormingen vooral bestaand industrieel kapitaal beschermen of nieuwe, kapitaalintensieve groeisectoren (chips, AI, batterijen, biotech) daadwerkelijk versneld in Nederland laten opschalen, blijft open.
Het ‘rapport-Wennink’ zal partijen dwingen kleur te bekennen en fungeert als proefsteen voor een nieuw industrieel beleid — of het politieke draagvlak en de facto middelen heeft om voorgestelde maatregelen om te zetten, is nog onzeker.