De democratische rechtsorde is mensenwerk, verbeter die
In dit artikel:
De auteur pleit voor trots en bewaking van de Nederlandse democratische rechtsorde, die in de loop der tijd grote sociale verworvenheden heeft opgeleverd: afschaffing van de slavernij (1860), het kinderwetje van Van Houten (1847), algemeen mannen- en vrouwenkiesrecht (1917/1919), het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (1948), sociale grondrechten in de Grondwet (1983) en de wettelijke erkenning van het huwelijk tussen twee personen (2001). Deze mijlpalen en instituties—waaronder de scheiding der machten—zorgen volgens de auteur voor bestaanszekerheid en publieke voorzieningen zoals huisvesting, gezondheidszorg, onderwijs en rechtsbescherming, die noodzakelijk zijn voor burgerlijke participatie.
Naast de klassieke drie machten ziet de schrijver ook sociale grondrechten als een “vierde macht”: publieke goederen en ruimtes (onafhankelijke wetenschap, onderwijs, journalistiek, cafés, bibliotheken) waarin burgers informatie kunnen vergaren en meningen vormen. Deze publieke sfeer is volgens hem essentieel voor democratie.
De democratische rechtsorde wordt onder druk gezet door twee bedreigingen. Ten eerste door extreemrechtse stromingen die de scheiding der machten en vrije publieke instituties negeren. Ten tweede door grote tech-miljardairs die via hun controle over informatie en platformen publieke ruimtes en regels uithollen; de auteur waarschuwt dat zij streven naar gebieden met weinig regulering, wat bestaanszekerheid en onafhankelijke informatievorming zou aantasten.
Als tegenreactie bespreekt de tekst voorstellen om de democratie te versterken via deliberatieve politiek, geïnspireerd op Hannah Arendt en Jürgen Habermas. In Nederland krijgt dat vorm in ideeën zoals lokale raden en “huizen van burgerschap” met tuinen, scholing en burgerberaden die deliberatie en zorg organiseren.
Kritisch wordt gereageerd op het voorstel van Eva Rovers (De Correspondent, 26-08-25) voor een permanent, roulerend burgerparlement dat wetsvoorstellen zou indienen bij de Eerste Kamer en daarmee de Tweede Kamer marginaliseert. De auteur betwijfelt de rechtsgeldigheid en democratische legitimiteit van zo’n verschuiving: roulatie beperkt lange termijnverantwoordelijkheid, vermindert de rol van politieke partijen en verkiezingen, en kan in strijd zijn met de Grondwet en het idee dat “iedereen meetelt”.
De conclusie luidt dat de democratische rechtsstaat waardevol en verbeterbaar is—met ruimte voor deliberatieve vernieuwing—maar dat publieke ruimtes en sociale grondrechten actief moeten worden versterkt zonder representatieve instituties te ondermijnen.