De allesomvattende strijd van links ondermijnt de klimaatzaak
In dit artikel:
Progressieven lopen zichzelf in de vingers door klimaatbeleid te vermengen met vrijwel alle andere maatschappelijke strijdpunten. In plaats van klimaatverandering primair als technisch- en beleidsprobleem te benaderen, zien veel activisten en ngo’s het nu als onderdeel van een bredere revolutionaire agenda: anti-kapitalistisch, anti-kolonialistisch, antiracistisch en genderherzienend. Die allesomvattende framing schept saamhorigheid binnen een deel van de beweging, maar ondermijnt juist het vermogen om brede coalities te vormen die nodig zijn voor effectieve, democratisch gedragen maatregelen.
De waarschuwing is actueel nu wereldleiders en klimaatactivisten zich opmaken voor COP30 in november in Belém, Brazilië, en duizenden deelnemers verwachten bij de parallelle Peoples’ Summit. Tegen de achtergrond van economische onzekerheid en geopolitieke spanningen lijkt het onwaarschijnlijk dat regeringen met ambitieuze besluiten komen. En zelfs als er afspraken worden gemaakt, ontbreekt het aan openbaar draagvlak als klimaatactie wordt voorgesteld als onlosmakelijk verbonden met een compleet politiek-economisch systeemherstel.
Politieke steun voor groene agenda’s zwakt zichtbaar af: bij recente verkiezingen in landen als de Verenigde Staten, Duitsland, Canada, Zuid-Korea en India speelde klimaat nauwelijks een doorslaggevende rol, en partijen die radicale maatregelen voorstelden, kwam dat meestal niet ten goede. In de VS sleepte het herverkiezingssucces van Donald Trump een duidelijk sceptische houding ten opzichte van klimaatmaatregelen met zich mee; in Europa verzwakten traditionele groene partijen terwijl extreemrechts terrein won. Die electorale realiteit illustreert dat veel kiezers vooral praktische oplossingen willen in plaats van ideologische manifesten.
Tegelijkertijd is publieke bezorgdheid over klimaatverandering wijdverbreid: een recente IPSOS-peiling in 32 landen laat zien dat ongeveer driekwart van de respondenten zich zorgen maakt over de impact op hun land. Het spanningsveld ontstaat wanneer technische en haalbare opties — zoals verantwoorde inzet van kernenergie of grootschalige elektrificatie — worden verworpen omdat ze niet passen in een politiek programma dat primair gericht is op systeemontmanteling. Zulke uitsluitingen vergroten het risico dat klimaatbeleid vervalt tot een kwestie van morele zuiverheid in plaats van een reeks maatregelen met concrete emissiereducties en luchtkwaliteitswinsten voor burgers.
Het manifest van de Peoples’ Summit illustreert die kloof: het verwerpt oplossingen die als “valse” of ongelijkheidversterkend worden gezien en pleit uitsluitend voor sociaal-ecologische, antipatriarchale en antikapitalistische benaderingen. Dat versterkt solidariteit binnen een bepaalde activistengroep, maar maakt het buitengewoon lastig om brede, politiek haalbare coalities te smeden die ook kiezers en minder radicale maatschappelijke groepen aanspreken.
De auteur pleit voor een heroriëntatie: minder retoriek van totale omwenteling, meer pragmatisme. Dat betekent prioriteit geven aan maatregelen die direct en meetbaar baten opleveren — verbeterde luchtkwaliteit, betrouwbare schone energie, elektrificatie van vervoer en industrie — ook als die niet alle structurele ongelijkheden meteen wegnemen. Politieke leiders zouden COP30 moeten benutten om duurzaamheid te definiëren als realistisch en toepasbaar beleid dat mensen dagelijks voelt en ziet, in plaats van als ideologisch programma voor totale systeemverandering.
Kortom: de effectiviteit van de klimaatbeweging hangt niet alleen van morele overtuiging of radicaal discours af, maar van het vermogen om brede maatschappelijke steun te winnen voor concrete, uitvoerbare oplossingen. Blijft de beweging vasthouden aan een alomvattende strijd, dan dreigt vervreemding van het brede publiek; kiest zij voor pragmatisch realisme, dan is er meer kans op vertrouwen, politieke ruimte en daadwerkelijke emissiereducties.