De Afghaanse Karimi schrijft over schuld en schuldgevoel. Wie verdienen het om wakker te liggen van hun fouten?
In dit artikel:
Forugh Karimi geeft in haar roman In mijn ogen draag ik wolken een gezicht aan het verdriet van Afghanen en probeert te voorkomen dat hun lot in de vergetelheid raakt. Karimi, zelf psychiater en op haar vijfentwintigste uit Afghanistan gevlucht, laat twee stemmen spreken: die van haarzelf en die van hoofdpersoon Widá, die op haar vijftiende naar Nederland moest ontkomen. Beide vrouwen droegen bij hun vertrek veel achter; het onuitgewerkte verleden volgt hen decennialang.
Het verhaal draait om schuld — persoonlijke, gedeelde en politiek opgelegde schuld. Widá heeft haar leven jarenlang strak gerangschikt, totdat een bericht haar zorgvuldig opgebouwde orde verstoort en haar dwingt iets recht te zetten. Dat vormt de aanleiding voor een tweede, late reis: samen met de Nederlandse Margot gaat ze naar Athene, waar Margot Afghaanse vluchtelingen wil spreken voor een boek. De slechte uitspraak van Margot en Widá’s terughoudendheid illustreren het verschil tussen wie het land wil begrijpen en wie het werkelijk draagt; Widá houdt motieven voor zichzelf, en schaamte en leugen versterken haar schuldgevoel.
Karimi put uit haar werk als psychiater: ze behandelt kinderen van vluchtelingen die vaak lijden aan wat ze noemt ‘geleende schuld’, een diepe identificatie met het ouderlijk leed. De roman koppelt zulke intieme psychologische problematiek aan een scherpe kritiek op internationale politiek. Karimi belicht vergeten episodes — zoals de burgeroorlog van 1992 — en wijst op de fouten van het Westen, dat in verschillende fases bijdragen leverde aan de instabiliteit en zodoende het land herhaaldelijk in puin deed belanden.
Persoonlijke momenten geven het verhaal emotionele zwaarte: Widá’s jeugdangsten (haar bijnaam ‘uil’ als voorteken van ongeluk), de onopgeloste verdwijning van haar vader, de nieuwe liefde Aghagul, en de cruciale ontmoeting met Baktash op een conferentie in Amersfoort na 9/11. Voor Karimi zijn menselijke relaties uiteindelijk de bron van betekenis, ondanks de historische en morele chaos eromheen.
Karimi wil ook hardnekkige stereotypen over vrouwen doorbreken: “Ze nemen klakkeloos aan dat je een ondergeschikt vrouwtje bent,” zegt ze over Nederlandse aannames. Schrijven ziet ze als plicht: een manier om de tranen van Afghanen te laten zien en te voorkomen dat hun verhaal wordt weggeschreven. De roman verweeft individuele rouw met collectieve verantwoordelijkheid en zet zo een intiem portret af tegen een breed politiek tableau.