Conservatieve gelovigen en sympathiserende nativisten: een bedreiging voor de democratische samenleving
In dit artikel:
Als schrijver van het boek Nederland seculier! (22 jaar geleden) pleit de auteur opnieuw voor het einde van Artikel 23 van de Grondwet: het recht om bijzonder (geloofs)onderwijs op te richten dat door de staat bekostigd wordt. Hij stelt dat de Nederlandse samenleving inmiddels grotendeels irreligieus is en dat het onlogisch is dat de overheid nog steeds scholen van een demografische minderheid financiert. Het specifieke bezwaar is tweeledig: financieel draagvlak voor bijzonder onderwijs en de maatschappelijke gevolgen van kleinschalige, vaak sektarisch georiënteerde scholen. Kinderen in zulke onderwijsbubble’s missen volgens de auteur de kans om met andersdenkenden op te groeien, wat hun ontwikkeling van sociale en culturele vaardigheden en hun burgerschapsvorming ondermijnt.
De tekst plaatst Artikel 23 in een breder politiek en juridisch perspectief. Hoewel vrijheid van godsdienst en het recht tot schoolstichting in de grondwet en in Europese verdragen staan, zou dat niet automatisch staatsfinanciering moeten rechtvaardigen. De auteur herinnert aan eerdere politieke momenten: in 2011 verwachte hij dat stemmen op zondag spoedig mogelijk zou worden, en hij verwijst kritisch naar toenmalig PvdA-minister Guusje ter Horst die vond dat een kleine religieuze minderheid door de overheid beschermd moest worden — een houding die de schrijver problematisch vindt vanuit het oogpunt van de irreligieuze meerderheid en andere geloofsgroepen.
Praktische voorbeelden van door religieuze partijen beïnvloede politiek illustreren zijn zorg. De SGP mag anno 2025 nog steeds alleen mannen op kieslijsten zetten, ondanks een uitspraak van de Hoge Raad die het onthouden van passief kiesrecht aan SGP‑vrouwen ongrondwettig achtte; de overheid voegde hier geen dwingende uitvoering aan toe. Daarnaast profileert de SGP zich sterk in abortusdebatten: zij, samen met partijen als ChristenUnie en een reeks conservatieve en nationalistische partijen (waaronder PVV, FvD, BBB, NSC en DDR-achtige samenwerkingen), voert moties die de toegang tot abortus beperken of in ieder geval de koers richting bescherming van het ongeboren leven willen houden. Kamermeerderheden accepteerden onderzoeken naar het schrappen van de vaste beraadtermijn en stemden tegen het erkennen van abortus als mensenrecht in Europese verdragen. In dit kamp verdedigde SGP-leider Chris Stoffer recentelijk stellingnames die ook stellen dat zelfs verkrachte minderjarige vrouwen volgens zijn partij geen recht zouden hebben op abortus; de auteur wijst dat scherp af.
De ChristenUnie noemt de partij een mildere variant van de SGP: principieel tegen abortus en euthanasie met de nadruk op beschermwaardigheid van het leven, maar politiek vaak medestander van maatregelen die abortuspraktijken inperken. Ook liberale en conservatieve stromen blijken ambivalenter dan men denkt: de auteur rekent de VVD tot partijen met een christelijke vleugel die historisch inzet om afschaffing van de strafbaarheid van abortus te torpederen; anno nu staat abortus nog altijd in het Wetboek van Strafrecht, wat de auteur als een falen van liberaal beleid aanduidt.
Tegelijkertijd bestaat er een paradox: christelijke organisaties en partijen houden Artikel 23 vast als een kroonjuweel terwijl hun achterban krimpt — kerken lopen leeg, fusies zoals bij de PKN stoppen de leegloop niet en partijen als het CDA verliezen hun vroegere slagkracht. Leiders van christen-democratische partijen benadrukken nog steeds ouderlijke keuzevrijheid voor religieuze scholen, maar de auteur stelt de vraag waarom anderen daarvoor moeten betalen.
De conclusie is een politieke oproep: partijen als GroenLinks, PvdA, D66 — en zelfs gematigde christendemocraten — moeten bij de komende kabinetsformatie kritisch bezien of en hoe zij willen samenwerken met zowel religieuze conservatieven (SGP, ChristenUnie, DENK) als nativistische, nationalistische partijen (VVD‑vleugels, BBB, JA21). Deze groeperingen vormen volgens de auteur een bedreiging voor liberale democratische waarden, omdat ze proberen religieuze en etnisch‑culturele minderheden hun morele en politieke normen op te leggen. Als concreet agendapunt roept de schrijver op Artikel 23 van de Grondwet af te schaffen en daarmee de publieke financiering van bijzonder onderwijs ter discussie te stellen.