Buitenlandse naam, geen bezichtiging: zaak tegen makelaar bij hoogste rechter
In dit artikel:
De hoogste civiele rechtbank van Duitsland (Bundesgerichtshof, BGH) behandelt een zaak die grote consequenties kan hebben voor hoe discriminatie op de woningmarkt wordt aangepakt. Aan de basis staat Humaira Waseem, een basisschoollerares uit Hessen die met haar man en baby in Groß-Gerau een huurwoning zocht. Via een aanbiedingsplatform reageerde ze eerst met haar eigen, Pakistaans‑klinkende naam en kreeg meteen te horen dat alle bezichtigingen vol waren. Toen ze dezelfde aanvraag opnieuw indiende onder de Duitse naam Julia Schneider, volgde wél een uitnodiging.
Waseem voerde daarom een vergelijkend onderzoek uit: meerdere identieke, fictieve aanvragen met alleen de naam als variabele. Het patroon was duidelijk: niet‑Duitse namen kregen systematisch afwijzingen, Duitse namen uitnodigingen. Zij stapte naar de rechter en vorderde onder meer €3.000 schadevergoeding op grond van het Allgemeines Gleichbehandlungsgesetz (AGG), de Duitse algemene antidiscriminatiewet.
Het Landgericht Darmstadt gaf Waseem gelijk en concludeerde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de makelaar discrimineerde op basis van naam/veronderstelde afkomst; de makelaar kon dat vermoeden niet overtuigend ontkrachten. Zijn verweer – dat het toeval was dat bezichtigingen vol zaten en dat in het complex ook huurders uit Italië en Polen woonden – vond de rechtbank niet afdoende.
De makelaar ging in cassatie bij de BGH. Voor de hoogste civiele kamer staan twee kernvragen centraal: mogen de resultaten van vergelijkende tests met fictieve aanvragen als bewijs worden toegelaten, en kan een makelaar zelf aansprakelijk worden gesteld voor discriminerend handelen, of ligt die verantwoordelijkheid uitsluitend bij de verhuurder? Tijdens de zitting wezen de rechters erop dat dergelijk vergelijkend onderzoek mogelijk wel bewijskracht heeft en dat makelaars vanwege hun sleutelpositie als ‘poortwachters’ van de woningmarkt mogelijk rechtstreeks aansprakelijk moeten zijn. De verdediging stelde daartegen dat de AGG primair contractspartijen — verhuurder en huurder — aanspreekt, en makelaars slechts bemiddelaars zijn. Waseems advocaat waarschuwde voor een juridische leemte: slachtoffers weten vaak niet wie de verhuurder is en kunnen moeilijk aantonen dat de makelaar namens die verhuurder discrimineert.
De BGH doet over enkele weken uitspraak. De uitkomst kan precederen hoe antidiscriminatieregels in de huursector praktisch worden gehandhaafd en of vergelijkend marktonderzoek sterker juridisch inzetbaar wordt tegen uitsluiting bij woningzoekenden.