Bontenbal voert een achterhoedegevecht
In dit artikel:
Tijdens de verkiezingscampagne schoof plots religieus onderwijs naar voren als centraal twistpunt, nadat CDA-lijsttrekker Henri Bontenbal bij Nieuwsuur zei dat vrijheid van onderwijs scholen de ruimte moet geven om onderwijs naar eigen overtuiging in te richten — ook wanneer dat leidt tot uitsluiting van homoseksuele leerlingen. Die uitspraak veroorzaakte brede verontwaardiging en een fundamenteel debat over de botsing tussen twee grondrechten: het gelijkheidsbeginsel (artikel 1) en de vrijheid van onderwijs (artikel 23). Bontenbal trok zich later enigszins terug en benadrukte dat scholen wel altijd voor een veilige leeromgeving moeten zorgen; hij zei daarbij ook: “Scholen zijn van de samenleving, niet van de overheid.”
De controverse maakte duidelijk dat het gelijkheidsprincipe in Nederland de afgelopen decennia steeds zwaarder is gaan wegen. Historisch gezien worstelde het CDA al in de jaren tachtig met deze kwestie: toen blokkeerde de partij een wetsvoorstel dat discriminatie door organisaties verbood, mede op grond van vrijheden voor religieuze instituten. In de jaren negentig werkte het CDA mee aan de Algemene wet gelijke behandeling, maar wist een onduidelijke uitzondering te bedingen — de ‘enkele feit’-constructie — waardoor religieuze scholen in bepaalde gevallen anders konden omgaan met homoseksualiteit. In de praktijk leidde dat tot subtiele maar pijnlijke uitsluitingspraktijken: homoseksualiteit werd soms “geaccepteerd”, maar gedragingen of zichtbare relaties werden ontmoedigd of verboden.
Meer dan tien jaar geleden is die enkele-feit-constructie afgeschaft: de schade voor homoseksuele leerlingen en docenten woog zwaarder dan de belangen van scholen. Sindsdien is de vrijheid van onderwijs al op meerdere terreinen ingeperkt: personeelsbeleid, verplichte aandacht voor gelijkheid en seksuele diversiteit in het curriculum en een wettelijke verplichting om een veilige leeromgeving te bieden — al blijkt de naleving nog niet overal toereikend.
De huidige opschudding zal naar verwachting leiden tot verdere aanscherping van regels en een nog duidelijkere kanteling richting het gelijkheidsbeginsel. Ook het CDA, dat historisch moeite had met beperkingen op religieuze autonomie, wordt door die maatschappelijke en juridische beweging meegetrokken.