Bezuinigen op de zorg? Helemaal niet nodig, zegt gezondheidseconoom Marcel Canoy
In dit artikel:
Marcel Canoy, hoogleraar gezondheidseconomie aan de VU en sinds kort wetenschappelijk directeur bij VitaValley, waarschuwt dat het nieuwe kabinet niet per se met harde bezuinigingen op de gezondheidszorg hoeft te komen. In een interview legt hij uit waarom de huidige kostenhype — gestuurd door rekenmodellen zoals die van het CPB — een te eenzijdig beeld schetst van de toekomst. Volgens het CPB zouden de collectieve zorguitgaven zonder beleid tussen 2025 en 2060 stijgen van circa 11% naar ruim 18% van het bbp; Canoy noemt dergelijke extrapolaties onrealistisch en waarschuwt voor de mist die zij oproepen bij politieke akkoorden.
Canoy combineert academische analyses met jarenlang bestuurlijk ervaring (onder meer bij ACM, het Zorginstituut en Vilans). Hij ziet de kern van het probleem in personeelstekorten, dubbele vergrijzing en een organisatie van langdurige zorg die in Nederland veel zwaarder weegt dan in vergelijkbare landen. Extra druk vanuit defensie-uitgaven en politieke reflexen om te “bezuinigen” maken de noodzaak voor verandering alleen maar urgenter. Volgens hem heeft het afgelopen kabinet te weinig gedaan om de transitie te versnellen.
Wat niet de oplossing is, volgens Canoy: het afschaffen van het eigen risico of simpelweg verhogen van de belasting voor zorg. Beide routes voeren volgens hem tot hogere premies, perverse prikkels en verminderde doelmatigheid. In plaats daarvan pleit hij: “De oplossing ligt bij zorgzame gemeenschappen.” Daarmee bedoelt hij buurtnetwerken waarin vrijwilligers, buurtbewoners en lokale professionals (huisartsen, paramedici, gemeenten) samenwerken om veel alledaagse ondersteunings- en preventietaken in de buurt op te vangen. Succesvoorbeelden noemt hij in Eijsden (ouderenzorg) en Delfshaven (geestelijke gezondheid).
Canoy baseert zijn pleidooi niet alleen op gevoel: een kosten-batenanalyse van VitaValley laat volgens hem zien dat elke euro die in zulke gemeenschappen wordt gestoken, minstens zes euro maatschappelijke opbrengst kan opleveren. Deze initiatieven functioneren grotendeels op vrijwillige inzet, met beperkte behoefte aan ruimte en professionele ondersteuning, en besparen daarmee over verschillende beleidsdomeinen tegelijk (zorg, sociaal beleid, wonen). Cruciaal is taakherschikking: professionele zorg wanneer het écht nodig is en buurtzorg voor wat kan worden opgepakt door de omgeving.
Hij bekritiseert ook het huidige preventiebeleid als te individueel en te zacht tegenover industriebelangen; in plaats van leefstijladvies pleit hij voor ‘stille preventie’: ruimtelijke kwaliteit en sociale veiligheid die gezondheidsproblemen voorkomen. Verder signaleert hij dat ggz en jeugdzorg soms overgeconsumeerd of verkeerd ingezet worden; de jeugdzorgkosten zijn verdubbeld in vijf jaar en de drempel is voor veel zaken te laag.
Technologie ziet Canoy als ondersteunend en complementair — niet als vervanging van menselijk contact. Politiek moet volgens hem het proces faciliteren en een sociale norm uitdragen, maar de transitie zelf is grotendeels apolitiek en kan door buurgroepen gedragen worden. Obstakels blijven de bureaucratie, gevestigde belangen in ggz/jeugdzorg en wijken met veel bewonerswisseling, maar Canoy is optimistisch dat brede uitrol van zorgzame gemeenschappen substantieel kan bijdragen aan betere, goedkopere en meer humane zorg.