Bezoek aan het theater begint op een risicowedstrijd te lijken
In dit artikel:
Culturele vrijheid staat volgens kunstenaars, podiumdirecteuren en museumbestuurders onder sterke druk, een ontwikkeling die tijdens het jaarlijkse Paradisodebat in Paradiso centraal stond. Als waarschuwing werd verwezen naar de Verenigde Staten, waar de regering onder president Trump ingrepen eist in museale presentatie en bibliotheekcollecties, en daarmee laat zien hoe politieke macht cultuur kan herschrijven. Die voorbeelden inspireren de Raad voor Cultuur tot advieswerk dat later dit jaar wordt verwacht; ook de H’Art Museum-samenwerking met het Smithsonian illustreert de directe impact.
De bedreigingen zijn veelzijdig. Politieke kritiek komt van rechts en links: VVD-politici bekritiseren artiesten, lokale raadsfracties zoals Ja21 zetten programmeurs onder druk door subsidievragen te stellen, en ook eerdere controverse vanuit de Partij voor de Dieren over het werk van Tinkebell toont dat druk geen monopolie van één kant is. Op gemeentelijk niveau ligt een bijzondere kwetsbaarheid omdat veel cultuursubsidie bij gemeenten vandaan komt; kleinere stadsmusea vrezen intrekking van steun en passen soms hun programmering aan uit angst voor repercussies.
Daarnaast werkt een breed maatschappelijk klimaat polariserend. Sociale media fungeren als katalysator: politici of publieke figuren formuleren een veroordeling, waarna volgers online of fysiek intimidatie organiseren. Dat leidt tot incidenten met bedreigingen, bekladdingen en verstoringen bij voorstellingen en exposities. Jeugdtheaters ervaren dat druk ook via scholen binnenkomt: ouders die hun kinderen terugtrekken van voorstellingen of elkaar waarschuwen op Instagram beïnvloeden welke onderwerpen nog op de planken komen. Podia als Paradiso en TivoliVredenburg bereiden zich steeds vaker voor op veiligheidsrisico’s en treffen maatregelen vergelijkbaar met die bij risicowedstrijden.
De gevolgen zijn tweeledig. Enerzijds blijft creatieve expressie van de individuele kunstenaar volgens betrokkenen nagenoeg onbeperkt binnen de grenzen van de wet; kunst moet verbeeldingsvrijheid kunnen hebben en maatschappelijke wrijving oproepen. Anderzijds ontstaan er institutionele gevolgen: musea, theaters en individuele makers kunnen door financiële afhankelijkheid en angst voor reputatieschade geneigd zijn tot zelfcensuur. Dat maakt de sector minder weerbaar en beperkt het publieke debat.
Gesprekken tijdens het debat spitsten zich toe op mogelijke remedies. Voorgesteld werd dat politiek niet alleen censuur moet verhinderen, maar actief bescherming moet bieden — bijvoorbeeld door inzet van politie bij bedreigde voorstellingen — en cultuur te verdedigen als fundamentele pijler van de democratie naast pers en wetenschap. Financiële onafhankelijkheid werd genoemd als belangrijke route: vaste, minder politiek kwetsbare bijdragen aan kunstinstellingen zouden zelfcensuur tegengaan. Cultuureducatie kreeg eveneens nadruk: beter begrip van kunst vergroot maatschappelijke draagvlak, maar die educatie is juist vaak een sluitpost in begrotingen. Tot slot pleitten sprekers voor meer dialoog tussen makers, instellingen, scholen en publieksgroepen om spanningen bespreekbaar te maken en weerstand te vergroten.
Kortom: er is breed draagvlak dat cultuur vrijheid en openheid van de samenleving bevordert, maar die vrijheid staat onder druk door politieke inmenging, lokale subsidiepraktijken en een gepolariseerde publieke sfeer. De uitdaging is structuren en politiek beleid te versterken zodat kunstinstellingen én makers hun rol als barometer en gesprekspartner in de democratie kunnen blijven vervullen.