Bezetter wilde invloed kerk op school terugdringen
In dit artikel:
Promovenda Nienke Altena onderzocht elf jaar lang het Nederlandse middelbare onderwijs tijdens de Duitse bezetting (1940–1945) en promoveerde maandag aan de Universiteit van Amsterdam op de dissertatie "In waardigen nationalen geest". Haar hoofdconclusie: de nationaalsocialisten trachtten de samenleving te ontkerkelijken en probeerden daarom de invloed van confessionele scholen terug te dringen, maar deden dat stapsgewijs en met beleid waardoor omvangrijk, verenigd verzet grotendeels uitbleef.
De bezetter had gemakkelijker controle over openbare scholen, omdat die onder gemeentebestuur vielen; bij bijzondere (confessionele) scholen was ingrijpen lastiger. De Duitse strategie combineerde directe repressie — zoals het snel verwijderen van Joodse leraren en leerlingen — met geleidelijke maatregelen tegen religieuze en sociaaldemocratische invloeden. Door maatregelen doelgericht te laten werken op bepaalde groepen (bijvoorbeeld salariskortingen die vooral rooms-katholieke geestelijken troffen) voorkwamen de bezetters dat alle confessionele instellingen gezamenlijk in opstand kwamen: een verdeel-en-heerspolitiek die effectief bleek.
Sommige ingrepen veroorzaakten wel grotere weerstand, met name toen scholen de mobilisatie voor arbeidsinzet niet konden tegenhouden en toen scholen verplicht werden posters van de SS en de Jeugdstorm op te hangen. Lokale verschillen waren groot: de mate van medewerking hing af van individuele leraren, schoolleiders en gemeentelijke autoriteiten. NSB-burgemeesters dwongen soms expliciet pro-Duitse activiteiten af, terwijl andere bestuurders of centrale autoriteiten soms bescherming boden aan scholen tegen lokale nazificatiepogingen.
Altena benadrukt ook dat Nederlandse ambtenaren al vóór de oorlog de wens hadden om de staatelijke invloed op bijzonder onderwijs uit te breiden. De Duitse bezetting bood hen een gelegenheid om onder het mom van het “Nederlands belang” hervormingen door te voeren, ondanks dat de Duitsers zelf weinig interesse hadden in grootschalige onderwijsvernieuwing. Door de versnippering van het onderwijsveld en de beperkte duur van de bezetting bleven ingrijpende, blijvende veranderingen uit, al werden enkele maatregelen wel ingevoerd: meer uren Duits ten koste van Frans, een verbod op Hebreeuws en verplichte lichamelijke opvoeding in het lager onderwijs.
Kortom: nazificatie van het Nederlandse onderwijs verliep langzaam en ongelijkmatig. Waar centrale en lokale samenwerking plaatsvond, vond aanpassing plaats; waar scholen, bestuurders of vakgroepen weerstand boden, bleven maatregelen deels buiten bereik. De bezetting liet dus sporen na, maar niet de volledige transformatie waar de bezetter op had aangestuurd.