Bewonderenswaardig hoe Mira Feticu met de hedendaagse pijnpunten omgaat in 'Gewone Hollandse jongens'
In dit artikel:
De novelle Gewone Hollandse jongens van Mira Feticu volgt de verstrooide, hartstochtelijke monoloog van een Oost-Europese weduwe die in Nederland is gebleven uit liefde. Ze is te oud voor kinderen maar te jong om weduwe te zijn; haar rouw verandert in een obsessieve begeerte voor Benjamin, het veel jongere, onderkoelde broertje van haar overleden man. Benjamin is een puppyachtige twintiger met kleine gewoonten — chips eten, verlangen naar een extra plakje Viennetta — die de verteller erotiseert juist omdat ze zo alledaags en “Hollands” zijn.
Feticu laat zien hoe gewone, burgerlijke details (tandenpoetsen, stofzuigen, een blauwe Albert Heijn-tas) bij haar protagonist lust en ontroering oproepen. De verteller fantaseert al over Benjamin sinds hij vijftien was; haar scènes variëren van koortsige verleiding tot overdreven, soms dwangmatige handelingen in publiek. Die handelingen schuren tegen taboes aan — incestfantasieën, grensoverschrijdend gedrag — maar de roman nodigt toch uit tot mededogen: de pijn van rouw en het feit dat het een vrouw is, verzachten de veroordeling van haar daden.
Thematisch speelt Feticu met macht, identiteit en exotisering: de blik van de weduwe op Nederlandse lichamen kantelt bekende machtsverhoudingen en wordt in de tekst zelfs gespiegeld aan ideeën over Orientalistische fetisjering. Ook de sociaal-culturele positie van de weduwe wordt scherp belicht; haar schoonfamilie weigert met haar te rouwen en ziet haar als een buitenstaander.
Stijlistisch is het een heetbloedig, soms flamboyant en slordig geschreven boekje — poëtisch op sommige momenten, ruw op anderen — dat rouw niet als kalme afwezigheid neerzet maar als een levendige, bijna nieuwgeboren, explosieve energie. Het is daarmee een ongebruikelijk en provocerend rouwboek dat bestaande gevoeligheden en dogma’s uitdraagt en bevraagt.