Betekenis van artikel 1 van de Grondwet was heel wisselend
In dit artikel:
Thom de Graaf (D66), tegenwoordig vicepresident van de Raad van State, wijst erop dat de volgorde van grondwetsartikelen geen hiërarchie impliceert. Die opmerking staat centraal in een actuele politieke discussie over de betekenis van artikel 1 (het discriminatieverbod) voor de grondwettelijke vrijheid van onderwijs — een motie waar dinsdag over wordt gestemd.
Historische context toont waarom dat debat gevoelig ligt. De eerste Nederlandse grondwetten uit de Franse tijd (1798 e.v.) begonnen bewust met ideologische formuleringen die de idealen van de Franse Revolutie weerspiegelden; bij het opstellen en aannemen van die grondwet werden kiesprocedures zelfs zo gestuurd dat alleen aanhangers van het revolutionaire model konden meepraten. Later, na 1815, schakelde men over op een veel pragmatischer begin van de constitutie — toen werden simpelweg de provincies opgesomd — deels om conflicten tussen levensbeschouwelijke en politieke zuilen te vermijden. Een poging van de Katholieke Volkspartij in de vroege jaren vijftig om een godsbewuste preambule in de Grondwet op te nemen mislukte om die reden.
Met de grondwetsherziening die in 1983 leidde tot de huidige Grondwet, kregen grondrechten meer nadruk en werd het anti-discriminatieartikel vernummerd tot artikel 1. Dat sloot aan bij de tijdgeest; later is het aantal beschermde discriminatiegronden uitgebreid en in 2022 kwam er een preambule bij waarin de grondrechten en de democratische rechtsstaat worden bevestigd. Vanouds bevat artikel 1, mede door een amendement van de CPN, een open formulering: discriminatie om welke reden dan ook is verboden.
De kern van het huidige politieke dispuut is normatief en praktisch: wanneer is een verschil in behandeling onterecht — en wanneer vormen diepgewortelde ethische of religieuze opvattingen een rechtvaardiging? VVD-Kamerlid Kisteman stelt dat scholen die andere religies, zoals de islam, afwijzen in feite discrimineren; VVD en GroenLinks-PvdA steunen een motie die artikel 1 als leidraad wil laten zijn voor de vrijheid van onderwijs. Staatsrechtelijk ontbreekt daarvoor echter een vaste basis: de Nederlandse Grondwet kent geen onveranderlijke of superieure artikelen zoals in Duitsland het geval is. De uitspraak van De Graaf herinnert eraan dat artikelvolgorde op zichzelf geen bijzondere juridische prioriteit geeft.