Bé (63) hielp op zijn elfde mee met ontruiming Joodse begraafplaats in Coevorden. Halve eeuw later maakt hij het werk af

maandag, 6 oktober 2025 (19:13) - Dagblad van het Noorden

In dit artikel:

Als elfjarige jongen was Bé van der Weide in 1974 een vaste toeschouwer — en uiteindelijk assistent — bij de ontruiming van de oude Joodse begraafplaats in het hart van Coevorden, achter de synagoge aan de Kerkstraat. De kleine dodenakker was ernstig verwaarloosd; slechts één grafzerk stond nog overeind, waardoor de gemeente besloot tot opgraving en herbegraving. Omdat volgens de joodse traditie begraven rust geeft en exhumatie uitzonderlijk is, werd Eduard Keizer uit Amsterdam namens het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap (NIK) toegevoegd als toezichthouder. Hij hield nauwlettend toezicht op de uitgraving en reciteerde gebeden bij de overdracht van de gevonden resten.

De werkzaamheden werden met veel zorg uitgevoerd; gemeentewerkers groeven voorzichtig met troffel, stoffer en zeef. De opgegraven resten zijn in zakken naar een knekelgraf op de grotere Joodse begraafplaats aan de Ballastweg gebracht. Die tweede begraafplaats dateert van 1835 en lag destijds buiten het centrum. Coevorden had eeuwenlang een relatief grote joodse gemeenschap (ongeveer 150 halverwege de 19de eeuw, zo’n 260 rond 1925), maar slechts vijftien inwoners overleefden de Holocaust, meldt historicus Dirkje Mulder.

Bé, gefascineerd en onbevreesd, raakte persoonlijk betrokken: Keizer noemde hem al snel zijn assistent en nam hem later ook mee naar andere Joodse begraafplaatsen in Noord-Nederland. Van de werkzaamheden en de vondsten — vaak resten van kisten met daarboven fragmenten van skeleten — leerde Bé veel over joodse gebruiken en over de tragedie van de gemeenschap; hij realiseerde zich pas later dat de ‘feestplannen’ die Keizer noemde betrekking hadden op een familie die grotendeels was uitgeroeid.

De ontruiming en de sanering van het stadshart gingen niet geruisloos voorbij: ook de synagoge en andere historische panden stonden op de nominatie voor sloop. Dankzij verzet van plaatselijke activisten en Monumentenzorg bleef de synagoge bestaan en kreeg later een functie als muziekschool. Opmerkelijk en pijnlijk was dat de weinige oorlogsoverlevenden uit Coevorden destijds niet werden betrokken bij de heropening van hun vroegere sjoel — een voorbeeld van hoe de stad met hen omging na de oorlog.

Een ander incident illustreert de veranderende omgang met doden: jaren later werd ook de hervormde begraafplaats in het stadshart geruimd, waarbij bulldozers overtrokken. Bé’s jongere broertje vond schedels rond de kerk en legde die zelfs op zijn vensterbank; Bé diende die terug en de dominee merkte treffend op dat de gemeente kennelijk "minder zorgvuldig met de doden omging dan de Joden".

Een half eeuw na de ontruiming merkte Bé dat een officieel stukje was vergeten: op de begraafplaats waar de resten waren herbegraven ontbrak volgens joodse voorschriften een vermeldingsteen of informatiebord die de herplaatsing documenteert. Hij zette de zaken in beweging, benaderde gemeente en NIK en zorgde dat het bord er uiteindelijk kwam; Dirkje Mulder schreef de tekst. Daarmee is de ontruiming in zijn ogen formeel en respectvol afgesloten.

Tot slot bracht een moderne vondst persoonlijke geschiedenis aan het licht: via een Facebookgroep ontdekte Bé dat hij verwant is aan Lux Spang, de gemeentelijke medewerker die in 1974 meewerkte aan de ontruiming — familiebanden die hun gedeelde belangstelling voor Coevordense geschiedenis verklaren. Bé blijft betrokken bij het lokale verleden en heeft met zijn vasthoudendheid ervoor gezorgd dat een vergeten hoofdstuk nu beter is vastgelegd.