Artsen moeten soms jaren wachten om te zien of een behandeling tegen kinderkanker aanslaat
In dit artikel:
Kinderoncoloog Roelof van Ewijk promoveerde op onderzoek naar twee zeldzame kinderkankers: rhabdomyosarcoom (spiertumoren, vooral bij kinderen onder 10 jaar) en osteosarcoom (bottumoren, piek in de tienerjaren). Zijn doel: beter voorspellen hoe een tumor op behandeling reageert, zodat therapie eerder kan worden bijgestuurd en behandeling meer gepersonaliseerd kan worden — met als einddoel genezing van kinderen, niet het omzetten van kanker in een chronische aandoening. “We leggen de lat hoog,” zegt Van Ewijk.
Het proefschrift combineert technische en biologische benaderingen. Voor rhabdomyosarcomen onderzocht hij beeldvorming via MRI, inclusief diffusie-MRI, om sneller vast te stellen of chemotherapie aanslaat. Belangrijke uitkomst: verandering in tumorgrootte na chemotherapie is geen betrouwbare voorspeller van de uiteindelijke uitkomst — alleen duidelijke tumorgroei wijst op een slechte respons. Diffusie-MRI liet in een studie met 134 kinderen wel meetbare veranderingen zien die kunnen duiden op (gedeeltelijke) tumorcelsterfte, maar deze methode vereist nog meer onderzoek en validatie voordat hij klinisch toegepast kan worden.
Bij osteosarcomen richtte Van Ewijk zich op biomarkers die bij diagnose kunnen voorspellen welke kinderen een slechtere prognose hebben. Hij bevestigde dat overexpressie van bepaalde markers, waaronder G2 en MYC, samenhangt met een nadelig beloop. Het repliceren van deze bevindingen in een Nederlandse patiëntengroep is belangrijk omdat veel ontdekkingen niet altijd reproduceerbaar zijn. Europese samenwerkingen lopen om deze markers verder te bestuderen en uiteindelijk in de praktijk te brengen.
Van Ewijk plaatst zijn wetenschappelijke werk in persoonlijke context: de cover van zijn proefschrift is een Matisse-kunstwerk, een verwijzing naar zijn zoon en een metafoor voor de unieke, maar ook herkenbare patronen bij kinderen en gezinnen die met kanker kampen. Hij benadrukt dat kinderoncologie ontstaan ziet als een combinatie van ontwikkelingsfouten en DNA-mutations, met in een klein deel van de gevallen een erfelijke aanleg.
Werkend in het Prinses Máxima Centrum profiteert hij van een multidisciplinair klimaat waarin clinici, biologen en technische onderzoekers samenwerken. De bevindingen van zijn promotieonderzoek bieden aanknopingspunten om behandelkeuzes te verfijnen en onnodige bijwerkingen te verminderen, maar hebben nog verdere validatie nodig voordat ze routinematig patiëntenzorg gaan veranderen.